3 ORIENTATIE + 3.1 DE VERLICHTING



Hdst 3 POLITIEKE REVOLUTIES
1 / 18
next
Slide 1: Slide
GeschiedenisMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson



Hdst 3 POLITIEKE REVOLUTIES

Slide 1 - Slide

Tijdvak 
Pruiken en Revoluties
Hier zitten we nu!

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Koning Lodewijk XIV
Absolute Macht:
één persoon heeft ALLE macht
Tijdens de periode van het ancien regime (het oude bestuur van voor de Franse revolutie)staat de koning boven de wet

Slide 4 - Slide

Lodewijk XVI
  • Lodewijk XVI was een absoluut vorst.
  • Lodewijk XVI gaf veel geld uit aan oorlogen en feesten.
  • Frankijk had bijna geen geld meer.

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Eerste stand: geestelijken

Mensen werkzaam binnen de Katholieke kerk

1. Beschikte over 10 procent van het land in Frankrijk

2. hoefde geen belasting te betalen

3. Moest zorgen voor de zieken

Slide 7 - Slide

Tweede stand: adel

Mensen met titels als graaf of baron

Inkomstenbron: Het land dat zij bezaten

* Geen belasting betalen want zij betaalde belasting met bloed ( wanneer ze meevochten in de oorlog)


Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Deze wk


Leerdoelen par 3,2 :

* Je kan uitleggen wat het Ancien Regime is

* Je kan uitleggen welke 3 standen er waren in Frankrijk

* Je kan vertellen welke rechten/plichten elke stand had

Slide 11 - Slide

Tijdens het Ancien regime was er sprake van een standensamenleving. Wie vormden de eerste stand?
A
De heren
B
De boeren
C
De geestelijken
D
De adel

Slide 12 - Quiz

Koning Lodewijk XIV regeerde. Welk woord past het beste bij hem?
A
monarchie
B
democratie
C
absolutisme
D
dictatuur

Slide 13 - Quiz



In de Franse standenmaatschappij profiteerden de eerste en de tweede stand van de derde stand, omdat:
A
de eerste stand veel belasting betaalde aan de koning.
B
de tweede stand veel herendiensten moesten verrichten
C
de derde stand veel belasting betaalde aan de koning.
D
De eerste en de tweede stand veel inspraak had

Slide 14 - Quiz

Een advocaat hoort bij
A
de eerste stand
B
de derde stand
C
de tweede stand
D
de boeren

Slide 15 - Quiz

Tot welke stand behoorden de burgers?
A
Eerste stand.
B
Tweede stand.
C
Derde stand.
D
Geen enkele stand.

Slide 16 - Quiz

Een hertog hoort bij....?
A
De eerste stand
B
de tweede stand
C
De derde stand

Slide 17 - Quiz

Bourgeoisie hoorde bij de
A
tweede stand
B
derde stand
C
eerste stand
D
het bestuur van de koning

Slide 18 - Quiz