oefenen + (1)

oefenen + (1)
1 / 24
next
Slide 1: Slide
RekenenVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 3

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

oefenen + (1)

Slide 1 - Slide

Herhalen

Slide 2 - Slide

lesdoel
Ik kan (+) sommen oplossen door de cijfers te splitsen in tientallen en eenheden.

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

+

is erbij

Het getal wordt groter.

Slide 10 - Slide


10 + 18 = ..


30 + 13 = ..

Slide 11 - Slide


21 + 12 = ..


21 + 13 = ..

Slide 12 - Slide


20 + 9 = ..

12 + 16 = ..

Slide 13 - Slide

Dean heeft in de spaarpot:
4 munten van 1 euro, 2 munten van 2 euro en 3 briefjes van 10 euro. Hoeveel euro zit er in totaal in de spaarpot?

Slide 14 - Open question

Siem heeft 34 appels gekocht op de markt.
Onderweg naar huis plukt hij er 10.
Hoeveel appels zijn er nu?

Slide 15 - Open question

Norah koopt voor haar vriendin een hockeystick. Norah heeft 21 euro, ze moet nog 23 euro extra betalen aan de kassa.
Hoeveel euro kost de hockeystick in totaal?

Slide 16 - Open question

Noah moet in de winkel 6 euro betalen.
Hij betaalt met een briefje van 20 euro.
Hoeveel euro krijgt Noah terug?

Slide 17 - Open question

Mats heeft al 18 minuten gekookt.
De roomsoep moet nog 13 minuten koken in totaal voordat het klaar is.
Hoelang moet Mats de roomsoep in totaal koken?

Slide 18 - Open question

Lars verkoopt in de winkel 14 rollen beschuit.
Daarna verkoopt hij op de markt 11 rollen beschuit.
Hoeveel rollen beschuit zijn er in totaal verkocht?

Slide 19 - Open question

Saar heeft 30 munten in de spaarpot.
Van haar tante heeft ze 8 munten gekregen.
Hoeveel munten zitten er nu in totaal in de spaarpot?

Slide 20 - Open question

De bakker heeft aan het begin van de dag 19 koeken op voorraad.
Er worden 17 koeken gebakken.
Hoeveel koeken zijn er aan het einde van dag?

Slide 21 - Open question

Jesse heeft 60 kranten bezorgd.
Hij moet er nog 18 bezorgen.
Hoeveel kranten moet Jesse in totaal bezorgen?

Slide 22 - Open question

Mw. Nathalia heeft 24 snoepjes gegeten.
Er liggen nog 6 snoepjes op tafel.
Hoeveel snoepjes waren er in totaal?

Slide 23 - Open question

Slide 24 - Slide