BK 2 Taalverzorging; woordsoorten - perron 3 les 1

Het Nederlands kent 3 lidwoorden.
A
waar
B
niet waar
1 / 26
next
Slide 1: Quiz
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Het Nederlands kent 3 lidwoorden.
A
waar
B
niet waar

Slide 1 - Quiz

This item has no instructions

De, dat en een zijn lidwoorden.
A
waar
B
niet waar

Slide 2 - Quiz

This item has no instructions

Voor een zelfstandig naamwoord kun je meestal een lidwoord zetten.
A
waar
B
niet waar

Slide 3 - Quiz

This item has no instructions

Zelfstandige naamwoorden schrijf je altijd met een hoofdletter.
A
waar
B
niet waar

Slide 4 - Quiz

This item has no instructions

Fiets is een zelfstandig naamwoord.
A
waar
B
niet waar

Slide 5 - Quiz

This item has no instructions

Fietst is een zelfstandig naamwoord.
A
waar
B
niet waar

Slide 6 - Quiz

This item has no instructions

Mooi is een bijvoeglijk naamwoord.
A
waar
B
niet waar

Slide 7 - Quiz

This item has no instructions

Wachtten en kocht zijn persoonsvormen.
A
waar
B
niet waar

Slide 8 - Quiz

This item has no instructions

Gevochten en loopt zijn voltooide deelwoorden.
A
waar
B
niet waar

Slide 9 - Quiz

This item has no instructions

Geluisterd kan een persoonsvorm én een voltooid deelwoord zijn.
A
waar
B
niet waar

Slide 10 - Quiz

This item has no instructions

 De lidwoorden
Het Nederlands kent drie lidwoorden: de, het en een. Bij een lidwoord staat altijd een zelfstandig naamwoord.
            de wedstrijd, het sportveld, een stadion
Het lidwoord een past bij elk zelfstandig naamwoord dat in het enkelvoud staat.
Soms moet je gewoon leren of je het lidwoord de of het gebruiken moet.

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

zelfstandige naamwoorden
Zelfstandige naamwoorden zijn woorden voor mensen, dieren en dingen. Voor een zelfstandig naamwoord kun je meestal een lidwoord zetten. 
De meeste zelfstandige naamwoorden kun je in het meervoud zetten en je kunt er een verkleinwoord van maken. 
Namen van mensen, dieren, landen en rivieren zijn ook zelfstandige naamwoorden. Die zelfstandige naamwoorden krijgen altijd een hoofdletter.
            de voetballer, het paard, de hoogspringmat, Bas, Spanje

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Bijvoeglijke naamwoorden
Bijvoeglijke naamwoorden staan vaak tussen een lidwoord en een zelfstandig naamwoord in. Ze vertellen iets extra’s over het zelfstandig naamwoord, ze voegen daar iets aan toe! Bijvoeglijke naamwoorden hebben meestal 
twee vormeneen korte en een lange.
            een grappig kind /een grappige man
            een dik hondje / een dikke buik

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Werkwoorden
Werkwoorden laten zien wat er in een zin gebeurt. Werkwoorden kun je vervoegen en zo kunnen ze in verschillende vormen voorkomen.
De persoonsvorm is het werkwoord dat aangeeft in welke tijd de zin staat:      tt - ev:       zwem, zwemt,
               tt - mv:      zwemmen, 
               vt - ev:      zwom,
               vt -mv:      zwommen
Een voltooid deelwoord is ook een werkwoord.
            gezwommen

Slide 14 - Slide

 Elk werkwoord heeft maar één voltooid deelwoord. Het voordeel van het voltooid deelwoord is dat je het altijd op dezelfde manier schrijft.
meervoud
Zelfstandige naamwoorden kun je meestal in het meervoud zetten. De volgende drie regels heb je geleerd:

1 de meervoudsvorm op -en zoals in basketbalschoen / basketbalschoenen
2 de meervoudsvorm op -s zoals in vakantie / vakanties
3 de meervoudsvorm op: -’s zoals in foto / foto’s

Je gebruikt alleen ’s als de uitspraak van het woord zonder ’s verandert.
 

Slide 15 - Slide

je zegt niet autos, maar auto’s, je zegt niet pindas, maar pinda’s.
Onderwerpen perron 3
Herhaling woordsoorten leerjaar 1                        opdracht 1, 2, 3, 4, 5, 6
Meervoudsvorm                                                     opdracht 7
Spelling bijvoeglijk naamwoord                              opdracht 8, 9, 10
Verkleinvorm                                                           opdracht 11, 12
Voorzetsels                                                             opdracht 13, 14, 15, 16
Persoonlijk voornaamwoorden                               opdracht 17, 18, 19, 20, 21
Bezittelijk voornaamwoorden                                  opdracht 22, 23, 24, 25, 26
Aanwijzend voornaamwoorden                               opdracht 27, 28, 29, 30, 31
Betrekkelijk voornaamwoorden                               opdracht 32, 33
Samengestelde zinnen en voegwoorden                opdracht 34, 35, 36, 43
Meervoudsvormen en klemtoon                              opdracht 37, 38, 39, 40
Spelling                                                                   opdracht 41
Woordsoorten benoemen                                       opdracht 42
Beoordeling                                                             opdracht 45

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

De onderwerpen
Spelling bijvoeglijk naamwoord opdracht
Verkleinvorm 
Voorzetsels 
Persoonlijk voornaamwoorden  
Bezittelijk voornaamwoorden 
Aanwijzend voornaamwoorden 

Slide 17 - Slide

This item has no instructions

samenwerken
Werk in tweetallen aan de opdrachten. Help elkaar.
De opdrachten van perron 3 die gemaakt moeten worden zijn:
opdracht 5, 7, 8, 11, 12, 13, 15, 17, 18, 19, 21, 22, 23, 25, 26, 27, 28, 30, 32, 34, 35, 38, 40, 42, 43, 44, 45
Groen: moet af
Blauw; mooi als het lukt dat af te krijgen
Oranje: mag je al aan beginnen

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

Welke 4 woordsoorten hebben we besproken?

Slide 19 - Mind map

This item has no instructions

Wat is het meervoud van lampion?

Slide 20 - Mind map

lampions en lampionnen mag allebei.
Grootte, diepte, breedte, dikte, hoogte zijn geen bijvoeglijke naamwoorden
A
waar
B
niet waar

Slide 21 - Quiz

This item has no instructions

Wat is het verkleinwoord van glas?

Slide 22 - Mind map

This item has no instructions

Huiswerk
Taalverzorging - Sportief! - perron 3
alle steropdrachten afmaken!!
en
LEESBOEK MEENEMEN.

Slide 23 - Slide

This item has no instructions

Hebben jullie nog vragen over de les?

Slide 24 - Slide

This item has no instructions

Kijk eens om je heen.
Beschrijf wat je ziet.
Hoeveel verschillende woordsoorten kun je aanwijzen?

Slide 25 - Slide

This item has no instructions

EXTRA OPDRACHTEN
opdracht 1, 10 en 11

Slide 26 - Slide

This item has no instructions