De theorie die een verklaring geeft voor dat de sociale uitsluiting door kansenongelijkheid die iemand ervaart, een hogere kans heeft om te vervallen in crimineel gedrag dan mensen die zich onderdeel van de samenleving voelen is de bindingstheorie.
De bindingstheorie is een theorie waarbij men er van uitgaat dat het gevoel verbonden te zijn met een groep de kans op criminaliteit verkleint, en het ontbreken hiervan die kans juist vergroot. De angst om de binding met de groep te verliezen is een reden om geen crimineel verdrag te vertonen. Wanneer deze binding ontbreekt zal iemand zich minder verantwoordelijk voelen voor de groep, en maakt het schuldgevoel van de effecten van het doorbreken van de wet kleiner.
De bindingstheorie past meer bij de moderne school, omdat hier wordt gekeken naar het daderrecht. Er wordt gekeken naar de omstandigheden die er voor de dader toe hebben geleid om crimineel verdrag te vertonen, in dit geval het ontbreken van het gevoel verbonden te zijn.
Sociale uitsluiting door kansenongelijkheid zorgt dus voor een verslechterd gevoel van binding met de samenleving, wat de angst op het verliezen van de binding door crimineel gedrag dus ook wegneemt.