4.9 en 5.9 Trema, accent, apostrof, koppelteken, weglatingsstreepje

Paragraaf 4.8 
 
trema, accent, apostrof
koppelteken en weglatingsstreepje

1 / 37
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 2

This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Paragraaf 4.8 
 
trema, accent, apostrof
koppelteken en weglatingsstreepje

Slide 1 - Slide

Trema

Een trema zijn twee puntjes op een klinker.

Een trema is bedoeld om duidelijk te maken 
hoe je een woord uitspreekt.

Slide 2 - Slide

Trema
voorbeeld
geillustreerd

als je dit ziet, zou je de ei als 1 klank uitspreken,
maar dat is niet de bedoeling.

Slide 3 - Slide

Trema
Door een trema te zetten op de letter ná de breuk in de klank, spreek je het woord goed uit.
geïllustreerd
ge - illustreerd: vóór de i moet de klank worden gebroken.

Slide 4 - Slide

Trema

Het trema maakt dus duidelijk dat het om 2 klinkers gaat, en niet om 1 klank.


Nog een voorbeeld: reünie (reunie)

Slide 5 - Slide

Trema
Kijk naar het verschil in uitspraak:

ideeen  <ideen>
ideëen <idejeen>
ideeën <ideejen>

Slide 6 - Slide

Accent


Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Video

Typ de onderstaande woorden over. Zet de accenten op de goede plaats.

cafe, cliche, creche, variete, intoduce, enquete, scene, rose, gene

Slide 10 - Open question

Apostrof

Slide 11 - Slide

Apostrof
De apostrof is verplicht als een naam of zelfstandig naamwoord

 > eindigt op een lange klank die met één enkele a, i, o, u of y wordt geschreven: 
Anna's jas, Evi's moeder, Otto's jas, Adu's tas, Randy's moeder, nota's, puppy'tje

> eindigt op een enkele e die als 'ee' klinkt:
Zoë's baan

>  een afkorting is en verlengd/verkleind wordt:
sms'en, cd'tje en vwo'er

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Waar staat de apostrof goed?
A
s'woensdags
B
's woensdags
C
M&Ms'
D
A'4tje

Slide 14 - Quiz

Waar is de apostrof onjuist geplaatst?
A
Levi's spijkerbroek
B
Felix's studie
C
Otto's huis
D
mijn vaders auto

Slide 15 - Quiz

Hoe schrijf je onderstaand woord?

BNer
A
BNer
B
BN-er
C
BNër
D
BN'er

Slide 16 - Quiz

Koppelteken

Slide 17 - Slide

Koppelteken
Gebruik je:

Als de samenstelling anders verkeerd wordt uitgesproken

AUTO-ONDERDELEN
MEE-ETEN
RADIO-OMROEP

Slide 18 - Slide

Koppelteken
Gebruik je:

In aardrijkskundige aanduidingen

Zuid-Spanje
Noord-Hollandse

Slide 19 - Slide

Koppelteken
Gebruik je:

Voor of na een hoofdletter

T-shirt
B-merk
Henk-Jan

Slide 20 - Slide

Koppelteken
Gebruik je:

Na een cijfer, afkorting of symbool

50-jarige
EU-land
%-teken

Slide 21 - Slide

Weglatingsstreepje

Slide 22 - Slide

Weglatingsstreepje
Gebruik je om een deel van een woord weg te laten en wordt alleen gebruikt als je woorden aan elkaar schrijft. 

Slide 23 - Slide

Bijvoorbeeld 
Op -  en aanmerkingen
varkenshouder en - boer

Slide 24 - Slide

Waar komt het weglatingsstreepje?

coronatest en coronavaccin
A
coronatest en corona-
B
coronatest en -vaccin
C
-test en coronavaccin
D
corona- en coronavaccin

Slide 25 - Quiz

Alles-door-elkaar-quiz

Slide 26 - Slide

Hoe schrijf je: drieentwintig
A
drie-en-twintig
B
drieëntwintig
C
drietwintig
D
drieeentwintig

Slide 27 - Quiz

Hoe maak je de samenstelling:
beer + gezellig
A
berengezellig
B
beregezellig
C
beergezellig
D
beregezellie

Slide 28 - Quiz

Hoe schrijf je: stereoinstallatie
A
stereo-installatie
B
stereoinstalatie
C
stereoïnstalatie
D
stereo-instalatie

Slide 29 - Quiz

Hoe schrijf je: beinvloeden
A
be-invloeden
B
beïnvloedden
C
beïnvloeden
D
beinvloeden

Slide 30 - Quiz

Hoe schrijf je: onderzeeer
A
onderzeeeer
B
onderzeeër
C
onder-zeeër
D
onder-zee-er

Slide 31 - Quiz

Welke combinatie is juist?
A
Im - en export
B
- zaken en bijzaken
C
- kool en boeren-
D
Rode kool en - -

Slide 32 - Quiz

Hoe schrijf je: geinteresseerd
A
geinteresseerd
B
geïntereseerd
C
ge-interesseerd
D
geïnteresseerd

Slide 33 - Quiz

Hoe schrijf je: autoonderdelen
A
autoonderdelen
B
auto-onderdelen
C
autonderdelen
D
autoönderdelen

Slide 34 - Quiz

Maak een samenstelling.

zon + brand + crème =

Slide 35 - Open question

Hoe schrijf je: astmaaanval
A
astmaanval
B
astmaáanval
C
astma-aanval
D
stamaanval

Slide 36 - Quiz

Opdracht
Maak van 4.8 opdr. 5, 6, 7, 8

Slide 37 - Slide