Mens & MaatschappijMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2
This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes and text slide.
Items in this lesson
Quizvragen 2.1 en 2.2
Naar een ander soort leven
Slide 1 - Slide
Nederland was na 1815
A
Een koninkrijk
B
Een republiek
Slide 2 - Quiz
in de grondwet van 1815
A
had de 1e kamer meer macht dan eerst
B
de provinciale staten veel macht
C
had de koning veel macht
D
had de 2e kamer veel macht
Slide 3 - Quiz
Wat is een constitutionele monarchie?
A
Koninkrijk met een grondwet
B
Koninkrijk zonder grondwet
C
Land met een grondwet maar geen koning
D
Koninkrijk met een absolute koning
Slide 4 - Quiz
WAAR of NIET WAAR?
Heb jij het goed begrepen?
De allereerste grondwet is ontstaan in 1848.
Slide 5 - Drag question
christelijk onderwijs is een vorm van:
A
bijzonder onderwijs
B
openbaar onderwijs
Slide 6 - Quiz
Wat zijn confessionelen?
A
Mensen die politiek gezien uitgaat van het geloof
B
Mensen die willen dat alles blijft zoals het is
C
Iemand die streeft naar gelijkheid van vrouwen en mannen
D
politieke partij
Slide 7 - Quiz
De onderwijswet van 1917 zorgde ervoor dat
A
Bijzondere scholen ook overheidsgeld kregen
B
Openbare scholen verboden werden
C
Bijzondere scholen extra gecontroleerd werden
D
Bijzondere scholen verboden werden
Slide 8 - Quiz
Wat wilden de Socialisten?
A
Zo min mogelijk bemoeienis van de overheid
B
Meer invloed van de kerk
C
Meer hulp voor arbeiders en zwakkere in de samenleving
D
Meer invloed van de koning
Slide 9 - Quiz
Wat zijn socialisten?
A
Mensen met een bepaalde godsdienst
B
Mensen die meer gelijkheid voor arbeiders wilden
C
Mensen die alles wilden houden zoals het was.
Slide 10 - Quiz
Communisten zijn eigenlijk radicale socialisten
A
juist
B
onjuist
Slide 11 - Quiz
Liberalen willen vooral.....
A
Weinig overheidsbemoeienis
B
Gelijkheid
C
Geen vrijheid
D
Politiek met de bijbel
Slide 12 - Quiz
Wat doe je als je feminist bent
A
Voor vrouwen opkomen
B
Voor vrouwenrechten opkomen
C
De stemmen tellen
D
Kiezers werven
Slide 13 - Quiz
1815
1848
1917
1919
Grondwet
Algemeen kiesrecht
Kiesrecht voor alle mannen
Grondwet van Thorbecke
Slide 14 - Drag question
Sleep de componenten bij de juiste grondwet. LET OP: sommige componenten passen bij beide grondwetten. Sleep in dat geval het component naar de grondwet waarin dit als éérste geïntroduceerd wordt (1815)
Grondwet 1815
Grondwet 1848
Koninklijke besluiten
enquêterecht
ministeriële verantwoordelijkheid
Vrijheid van godsdienst, gelijkheid rechtspraak en onafhankelijke rechters
Constitutionele monarchie
Vrijheid van onderwijs, vereniging en vergadering
Tweede Kamer wordt direct gekozen
Slide 15 - Drag question
Waarom kwamen in Europa in 1848 veel mensen in opstand?
A
Ze wilden van een dictatuur naar een monarchie
B
Ze wilden een soort Europese Unie vormen
C
Ze wilden meer te zeggen hebben door een grondwet
D
Ze wilden oorlog door hun nationalisme
Slide 16 - Quiz
De grondwetswijziging in 1848 was een oorzaak / gevolg van de opstanden in Europa
A
oorzaak
B
gevolg
Slide 17 - Quiz
Wie heeft de grondwet van 1848 geschreven?
A
Beck
B
Johan Torbecke
C
Mark Rutte
D
Koning Willem Alexander
Slide 18 - Quiz
Door de grondwet van 1848...
A
kreeg de koning minder macht
B
kreeg de koning meer macht
Slide 19 - Quiz
De grondwet uit 1848 is de tweede grondwet
A
waar
B
niet waar
Slide 20 - Quiz
Zet de vormen van kiesrecht op volgorde van minst naar meest 'democratisch'
Census-kiesrecht
Algemeen mannen-kiesrecht
Vrouwen-kiesrecht
Slide 21 - Drag question
Oorzaak
Tussenstap
Gevolg
Industriële Revolutie
Urbanisatie
Sociale kwestie
Slide 22 - Drag question
Modern Imperialisme
Sociale kwestie
Industriële revolutie
Slide 23 - Drag question
juist
onjuist
de sociale kwestie was een gevolg van de industrialisatie.
armoede was een nieuw verschijnsel in de 19e eeuw.
in 1900 was de sociale kwestie voor een groot deel opgelost.
de sociale wetten van na 1880 waren een gevolg van verzet tegen kinderarbeid
Slide 24 - Drag question
parlement
Sociale kwestie
Feminisme
Het geheel van slechte leef- en werkomstandigheden.
Hier zitten onze volksvertegenwoordigers
Het opkomen voor gelijke rechten en kansen voor vrouwen.
Slide 25 - Drag question
Groot- Brittannië werd de eerste industriële samenleving.
Wat is een belangrijk kenmerk van een industriële samenleving?
A
De landbouw stelt heel weinig voor.
B
De bevolking heeft de macht.
C
De meeste mensen wonen in steden en werken in fabrieken.
D
Er zijn kolonies waarmee wordt gehandeld.
Slide 26 - Quiz
Industriële samenleving is...
A
Landbouw is voornaamste bestaansmiddel
B
Werken in fabrieken is voornaamste bestaansmiddel
C
Jagen en verzamelen is voornaamste bestaansmiddel
Slide 27 - Quiz
Wat is een vakbond?
A
Een vereniging van arbeiders
B
Een vereniging van fabrieksdirecteuren
C
Een vereniging van ministers
D
Een vereniging van slaven
Slide 28 - Quiz
vakbond
De vakbond komt op voor de belangen van werkgevers.
A
waar
B
niet waar
Slide 29 - Quiz
Heb jij het goed begrepen? Test je kennis!
Wanneer kwam het kinderwetje van Van Houten?
Sleep het vinkje naar het juiste jaartal.
1950
1917
1850
1874
Slide 30 - Drag question
Het kinderwetje van houten gaat over?
A
Leerplicht
B
Toeslagen voor ouder met kinderen
C
Verbod op kinderarbeid
D
Dat je maar 2 kinderen mocht krijgen
Slide 31 - Quiz
Een tekenaar maakte deze spotprent naar aanleiding van het aannemen van de Leerplichtwet (1900).
In 1900 ging nog altijd 10% van de kinderen tussen de zes en twaalf jaar niet naar school.
⇒Wat was volgens de tekenaar een belangrijke reden voor het niet naar school gaan van deze groep?
Gebruik de bron
A
De kinderen van rijke ouders konden al lezen, rekenen en schrijven.
B
De kinderen wilden niet naar school omdat het thuis veel leuker was.
C
Er waren ouders die kinderen lieten werken omdat ze het loon nodig hadden.
D
Er waren te weinig scholen om alle kinderen les te geven.
Slide 32 - Quiz
Wat is waar? 1: de kinderwet van 1874 verbood kinderen vanaf twaalf jaar in fabrieken te werken. 2: De leerplichtwet van 1900 maakte een definitief einde aan de kinderarbeid