Oefentoets H2 Steden in je eigen omgeving

Oefentoets H2 Steden in je eigen omgeving
1 / 29
next
Slide 1: Slide
AardrijkskundeMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 1

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Oefentoets H2 Steden in je eigen omgeving

Slide 1 - Slide

Als een Zweed in Nederland komt wonen, dan is dat voor ons een?
A
Emigrant
B
Immigrant

Slide 2 - Quiz

Waar is dit een plattegrond van?
A
Jonge stad
B
Oude stad
C
Woldendorp
D
Meerdijk

Slide 3 - Quiz

Kopen via internet heeft invloed op de winkels in de winkelstraat
A
Juist
B
Onjuist

Slide 4 - Quiz

Als het geboortecijfer lager is dan het sterftecijfer, is er sprake van?
A
Natuurlijke bevolkingsgroei
B
Sociale bevolkingsgroei
C
Krimp en geen groei
D
Geboorte-overschot

Slide 5 - Quiz

Wat zien we op het plaatje?
A
Renoveren
B
Migreren
C
Mobiliteit
D
Saneren

Slide 6 - Quiz

Welke voorziening heeft er een groter verzorgingsgebied?
A
AH Siddeburen
B
Dollard College Woldendorp
C
Ommelander Ziekenhuis in Scheemda
D
Blokker Delfzijl

Slide 7 - Quiz

In welke periode ontstonden er in Nederland geen steden?
A
Middeleeuwen
B
Industriële Revolutie
C
Tweede Wereldoorlog
D
Na de Tweede Wereldoorlog

Slide 8 - Quiz

Toename van het aantal bejaarden in de samenleving noemen we?
A
Vergroening
B
Ontgroening
C
Vergrijzing
D
Babyboom

Slide 9 - Quiz

Kleine nederzetting
Dicht op elkaar
Tienduizenden inwoners
Hoogbouw
Laagbouw
Grote nederzetting
paar duizend inwoners
veel voorzieningen
weinig voorzieningen
verder uit elkaar

Slide 10 - Drag question

Welk begrip heeft te maken met mobiliteit?
A
Urbanisatie
B
Suburbanisatie
C
Re-urbanisatie
D
Vergrijzing

Slide 11 - Quiz

Mensen verhuizen van de stad naar het platteland? Welk begrip is dat?
A
Urbanisatie
B
Suburbanisatie
C
Re-urbanisatie
D
Verstedelijking

Slide 12 - Quiz

Welk begrip hoort er bij het plaatje?
A
Renovatie
B
Verhuizen
C
Saneren
D
Urbanisatie

Slide 13 - Quiz

Wat is de juiste volgorde?
A
Urbanisatie, re-urbanisatie, suburbanisatie
B
Suburbanisatie, re-urbanisatie, urbanisatie
C
Re-urbanisatie, urbanisatie, suburbanisatie
D
Urbanisatie, suburbanisatie, re-urbanisatie

Slide 14 - Quiz

Tot welk jaar vond er urbanisatie plaats in Amsterdam?
A
tot 1963
B
tot 1985
C
tot 1994
D
tot 1958

Slide 15 - Quiz

Als er in 2020, 30 mensen verhuizen uit Delfzijl en er komen 10 mensen wonen, dan is er een?
A
Vertrekoverschot
B
Vestigingsoverschot

Slide 16 - Quiz

Is deze foto gemaakt in een jonge of oude stad?
A
Jonge stad
B
Oude stad

Slide 17 - Quiz

Welke afstand kan er veranderen als je een rijbewijs en auto tot je beschikking hebt?
A
Absolute afstand
B
Relatieve afstand

Slide 18 - Quiz

Bij welke periode hoort het begrip suburbanisatie?
A
500-1500
B
1860 - 1960
C
1960 - 1980
D
1980 - heden

Slide 19 - Quiz

In 2020 overlijden er 40 mensen in Delfzijl, er worden 8 baby's geboren. Er is dan geen natuurlijke bevolkingsgroei.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 20 - Quiz

Als het geboortecijfer hoger is dan het sterftecijfer, is er sprake van?
A
Natuurlijke bevolkingsgroei
B
Sociale bevolkingsgroei

Slide 21 - Quiz

Wat zijn voorzieningen?
A
Activiteiten
B
Woningen
C
Iedereen maakt er gebruik van; school, het parkje, sportclub.
D
Straten

Slide 22 - Quiz


Welk begrip wordt hier omschreven?

'Een stad met er aan vastgegroeid dorpen en steden'
A
stad
B
dorp
C
agglomeratie
D
nederzetting

Slide 23 - Quiz


Wanneer er meer kinderen geboren worden dan dat er mensen sterven.
A
natuurlijke bevolkingsgroei
B
geboortecijfer
C
sociale bevolkingsgroei
D
urbanisatie

Slide 24 - Quiz


Iemand die in een andere plaats woont dan waar hij/zij werkt.
A
bereikbaarheid
B
mobiliteit
C
forens
D
immigrant

Slide 25 - Quiz

Waar heeft de afbeelding mee te maken?
A
Immigratie
B
Natuurlijke bevolkingsgroei
C
Sociale bevolkingsgroei
D
Emigratie

Slide 26 - Quiz


Welk begrip wordt hier omschreven?

'Het gemak waarmee iemand zich kan verplaatsen'.
A
bereikbaarheid
B
mobiliteit
C
forens
D
recreatie

Slide 27 - Quiz

De voetballer Veerman van PSV wordt verkocht aan FC Barcelona. Veerman gaat verhuizen naar Spanje, hij is dan voor Nederland een?
A
Emigrant
B
Immigrant

Slide 28 - Quiz

En nu?
Fouten gemaakt? Zoek op wat er fout is. 
Zorg ervoor dat je de leerdoelen uit de studiewijzer onder de knie hebt! Maak gebruik van je tekstboek en  Lesson-Up.

Slide 29 - Slide