taalverzorging 4.5 en 4.6

Taalverzorging en woordenschat
1 / 26
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 2

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Taalverzorging en woordenschat

Slide 1 - Slide

Doelen
- Oefenen met werkwoordspelling
- Persoonsvorm en onderwerp in de zin herkennen
- Juiste zinsbouw kunnen toepassen
- Weten wat voegwoorden zijn en deze juist kunnen toepassen

Slide 2 - Slide

werkwoordspelling
A
Hij belazert de klant.
B
Hij belazerd de klant.

Slide 3 - Quiz

werkwoordspelling
A
Hij onthoud de volgorde.
B
Hij onthoudt de volgorde.

Slide 4 - Quiz

werkwoordspelling
A
Wij begeleiden de vrouw naar huis.
B
Wij begeleidt de vrouw naar huis.

Slide 5 - Quiz

werkwoordspelling
A
Hij bediend in een restaurant
B
Hij bedient in een restaurant.

Slide 6 - Quiz

De chef (vinden) dat er iets aan de werktijden gedaan moet worden

Slide 7 - Open question

De nota (worden) per mail verstuurd.

Slide 8 - Open question

Ik (vinden) de oorzaak van de storing.

Slide 9 - Open question

De vrouw (rijden) hard op haar scooter.

Slide 10 - Open question

Hij (bekennen) dat hij de sleutel is verloren.

Slide 11 - Open question

(vinden) jij het uitdeuken van een klein deukje moeilijk?

Slide 12 - Open question

Persoonsvorm en onderwerp

Slide 13 - Slide

De persoonsvorm
De persoonsvorm is het belangrijkste werkwoord in de zin.

Je vindt de persoonsvorm door de zin vragend te maken. Het eerste werkwoord dat vooraan komt, is de persoonsvorm.
Bijvoorbeeld:
Petra heeft een leuke baan.
Heeft Petra een leuke baan?

Slide 14 - Slide

De persoonsvorm
De persoonsvorm is het belangrijkste werkwoord in de zin.
Je vindt de persoonsvorm door de zin van het enkelvoud in het meervoud te zetten of andersom.

In de multiriem zit een klein scheurtje.
In de multiriemen zitten kleine scheurtjes.

Slide 15 - Slide

De persoonsvorm
De persoonsvorm is het belangrijkste werkwoord in de zin.
Je vindt de persoonsvorm door de zin in een andere tijd te zetten, van de tegenwoordige tijd naar de verleden tijd of andersom.

In de multiriem zit een klein scheurtje.
In de multiriem zat een klein scheurtje.

Slide 16 - Slide

Onderwerp
Wie of wat + persoonsvorm
De auto heeft vier nieuwe banden
Wat heeft vier nieuwe banden? --> de auto --> is onderwerp

Slide 17 - Slide

Enkelvoudige zin

  • Zin met één persoonsvorm
Samengestelde zin

  • Zin met twee of meer persoonsvormen

Slide 18 - Slide

Zinsvolgorde
Onderwerp - persoonsvorm - rest 

Onderwerp - persoonsvorm - tijd - manier - plaats - andere werkwoorden

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide

Maak een zin met het een onderwerp en een persoonsvorm.

Slide 24 - Open question

Maak een zin met 'omdat'

Slide 25 - Open question

Maken: 
www.jufmelis.nl

Slide 26 - Slide