Ich laufe, du läufst, er/sie/es läuft, wir laufen, Sie/sie laufen.
Ich schlafe, du schläfst, er/sie/es schläft, wir schlafen, Sie/sie schlafen.
Slide 8 - Slide
Ich fange jetzt mit der Arbeit an. Wann ________ du an?
A
fängst
B
fangst
C
fangt
D
fängest
Slide 9 - Quiz
Ich laufe hundert Meter in 14 Sekunden. Wie schnell _______ du?
A
laufst
B
läufst
C
laüfst
D
laufen
Slide 10 - Quiz
Ich rate ihm, mit dem Wagen zu fahren. Was ______du ihm?
A
rätst
B
rätest
C
ratst
Slide 11 - Quiz
Let op!
Bij de sterke werkwoorden in de tegenwoordige tijd, krijg je GEEN extra -e, bij du , er/sie/es als de stam op een -t eindigt. Raten --> stam eindigt op een -t = ich rate, du rätst (GEEN extra -e, zoals bij zwakke werkwoorden)
Slide 12 - Slide
Ich ____ (tragen) den Koffer und du ______ (tragen) die Tasche, gut?
Slide 13 - Open question
Ich _____ (verlassen) dich nie. ______ (verlassen) du mich?
Slide 14 - Open question
Ich _____ (schlafen) immer bis acht Uhr. Wie lange _____ (schlafen) er immer?
Slide 15 - Open question
Ihr____ (fahren) morgen nach Deutschland, oder nicht?
Slide 16 - Open question
Slide 17 - Slide
https:
Slide 18 - Link
Starke Verben mit -e im Stamm
Bij welke twee vormen vindt er een klinkerwisseling plaats?
Slide 19 - Slide
Bij welke twee vormen vindt er een klinkerwisseling plaats?
A
Ich / du
B
du, er/sie/es
C
Du / ihr
D
Wir , sie/Sie
Slide 20 - Quiz
Starke Verben mit -e im Stamm
Bij welke twee vormen vindt er een klinkerwisseling plaats?
DU , ER/SIE/ES
Deze klinkerwisseling vindt ook plaats bij sterke ww met in de stam een -e. Het is afhankelijk van de uitspraak van deze -e in de stam.: