3.2 Democratie in Nederland

Democratie in Nederland
Paragraaf 3.2
1 / 27
next
Slide 1: Slide
GeschiedenisMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Democratie in Nederland
Paragraaf 3.2

Slide 1 - Slide

Lesvolgorde
Herhaling
3.2 bespreken
Huiswerk maken

Slide 2 - Slide

Wat weten jullie nog over 3.1

Slide 3 - Mind map

In welke beroepssector werken tegenwoordig de minste mensen?

Slide 4 - Open question

Wat hoort bij kapitalisme?
A
Bedrijf dat zo hoog mogelijke winst wil behalen
B
Geen verschillen tussen rijk en arm
C
Geld investeren om mensen te helpen
D
Bedrijfsgebouw met machines

Slide 5 - Quiz

Kan Nederland een dictatuur worden?
Leg uit waarom wel of niet.

Slide 6 - Mind map

In deze presentatie leer je:
  • Wat de regering is
  • Over de king en het parlement
  • Wat liberalen zijn
  • Hoe er een nieuwe grondwet kwam
  • Wat er veranderde door de nieuwe grondwet
  • Wat democratie en vrijheid zijn

Slide 7 - Slide

Kenmerkend aspect
Het ontstaan van een parlementair stelsel en de toename van volksinvloed

Slide 8 - Slide

De terugkeer van Oranje
  • Napoleon is verslagen.
  • Willem zoon van stadhouder Willem V komt aan in Scheveningen.
  • Wordt koning Willem I
  • Regeert van 1813-1840

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Koning Willem I
  • Nederland koninkrijk met een grondwet = contstitutionele monarchie
  • Koning is staatshoofd
  • Koning leider van de regering
  • Koning en ministers zijn regering
  • Ministers vormen het kabinet
  • Ministers dienaren van de koning

Slide 11 - Slide

Koning Willem I
  • Koning Willem I benoemt en kan ministers ontslaan.
  • Het parlement had weinig macht
  • Parlement = Staten Generaal
  • Staten Generaal bestaat uit Eerste- en Tweede Kamer

Slide 12 - Slide

Koning Willem I
  • Parlement nog niet echt door het volk gekozen (geen echte volksvertegenwoordiging)
  • Kamerleden werden aangewezen door de koning en door hoge heren in de provincie
  • Koning kon veel beslissen zonder toestemming parlement

Slide 13 - Slide

Liberalen
  • Ontstaan van politieke maatschappelijke stromingen (mensen met dezelfde ideeën die met elkaar gaan samenwerken)
  • Liberalen eerste politieke stroming
  • Liberalen --> Burgers meer vrijheid en invloed
  • Stemrecht voor rijke burgers
  • Thorbecke leider liberalen

Slide 14 - Slide

Thorbecke

Slide 15 - Slide

1848 Revolutiejaar
  • Koning wilde macht niet afstaan aan de liberalen
  • 1848 honger in Europa
  • 1848 revoluties in Europa
  • Franse koning wordt afgezet
  • Koning Willem II bang om afgezet te worden
  • Liberaal Thorbecke krijgt opdracht grondwet te schrijven

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Koning Willem II

Slide 18 - Slide

De grondwet van 1848
  • Koning verliest bijna al zijn macht
  • Parlement het machtigst
  • Minister-president regeringsleider
  • Tweede Kamer gekozen door rijke burgers (vooral liberalen)
  • Regering kon alleen regeren met steun van het parlement
  • Parlement controleert regering
  • Ministers zijn verplicht om parlement volledig en goed te informeren 

Slide 19 - Slide

Stemrecht
  • Na 1848 alleen rijke burgers mogen stemmen
  • Geleidelijk aan uitbreiding kiesrecht (meer mensen mogen stemmen)
  • 1917 algemeen mannenkiesrecht
  • 1919 Algemeen kiesrecht (vrouwen mogen ook stemmen)
  • NEDERLAND EEN PARLEMENTAIRE DEMOCRATIE

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Zet in de goede tijdsvolgorde: 1 Thorbecke schrijft nieuwe grondwet 2. opstanden in Europa 3. Algemeen kiesrecht 4. Algemeen mannenkiesrecht
A
1, 3, 4 en 2
B
3, 4, 1 en 2
C
2, 1, 4 en 3
D
2, 1, 3 en 4

Slide 22 - Quiz

Waarom was Nederland na 1848 nog geen parlementaire democratie?

Slide 23 - Open question

Wie is in Nederland het staatshoofd?
A
koning
B
minister-president
C
parlement
D
ministers

Slide 24 - Quiz

Wat heb je geleerd tijdens deze paragraaf?

Slide 25 - Mind map

Vind jij het belangrijk dat je na 18 mag stemmen in Nederland? Leg uit waarom wel/niet.

Slide 26 - Mind map

Liberalen vinden...…… het belangrijkst
A
gelijkheid
B
vrijheid
C
macht
D
geloof

Slide 27 - Quiz