Trede 8 - Leerdoel 1 - Woordvolgorde

Aujourd'hui
  • Presentatie bespreken
  • Herhaling:
- werkwoorden
- vocabulaire (feest)dagen
  • Trede 8:
- woordvolgorde
- schrijven over een feestdag
1 / 25
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Aujourd'hui
  • Presentatie bespreken
  • Herhaling:
- werkwoorden
- vocabulaire (feest)dagen
  • Trede 8:
- woordvolgorde
- schrijven over een feestdag

Slide 1 - Slide

Les verbes
herhaal de werkwoorden
avoir / être / aller / faire
& werkwoorden op -er

Slide 2 - Slide

Vertaal de werkwoorden:
  1. jij bent
  2. zij hebben
  3. ik ga
  4. hij woont (habiter)
  5. u doet / maakt
  6. ik heb
  7. wij zijn
  8. zij geeft (donner)

Slide 3 - Slide

Vertaal de werkwoorden:
  1. jij bent
  2. zij hebben
  3. ik ga
  4. hij woont (habiter)
  5. u doet / maakt
  6. ik heb
  7. wij zijn
  8. zij geeft (donner)

Antwoorden:
  1. tu es
  2. ils / elles ont
  3. je vais
  4. il habite
  5. vous faites
  6. j'ai
  7. nous sommes / on est
  8. elle donne

Slide 4 - Slide

Franse feestdagen
Vorige keer heb je een feestdagenkalender gemaakt.
Wat was er op 6 januari?

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Video

Vocabulaire
Ken je de volgende woorden?

Slide 7 - Slide

vrijdag
A
jeudi
B
mardi
C
dimanche
D
vendredi

Slide 8 - Quiz

dinsdag

Slide 9 - Open question

woensdag

Slide 10 - Open question

januari

Slide 11 - Open question

maart
A
march
B
marte
C
Mardi
D
mars

Slide 12 - Quiz

décembre

Slide 13 - Open question

juillet
A
juli
B
juni
C
augustus
D
december

Slide 14 - Quiz

L'automne
L'été
L'hiver
Le printemps

Slide 15 - Drag question

L'ordre de la phrase
Hoe maak je een zin in het Frans?
Wat is de goede volgorde?

Slide 16 - Slide

L'ordre de la phrase
NL: Mijn moeder    heeft    een mooi boek.     
FR: Ma mère    a    un beau livre.

NL: Mijn vader    kijkt    een film.    
FR: Mon père    regarde    un film.    
               
NL: Mijn moeder     heeft    een appel    gegeten.
FR: Ma mère     a mangé    une pomme.    

Slide 17 - Slide

L'ordre de la phrase
In het Frans gebruik je altijd deze vaste zinsvolgorde: 

Onderwerp + gezegde + lijdend voorwerp

Voorbeeld: Ik ben een docent.
Exemple: Je suis un prof.

Slide 18 - Slide

L'ordre de la phrase
Dus :

Onderwerp – alle werkwoorden bij elkaar – lijdend voorwerp
      (= wie)      -               (= doet)                             -        ( = wat)

Slide 19 - Slide

Zet de woorden in de juiste volgorde.
AIDE
Sleep de woorden naar de juiste plek in de zin. Hierbij moet je goed kijken naar de woordvolgorde die je in de vorige dia hebt geleerd. Het onderwerp komt eerst, dan het gezegde en dan het lijdend voorwerp. 
1
2
3
Carla et Thomas
sont
riches

Slide 20 - Drag question

Zet de woorden in de goede volgorde. 
J'aime
faire
du
sport!

Slide 21 - Drag question

Zet de woorden in de goede volgorde. 
Lisa
fait
de
l'équitation

Slide 22 - Drag question

Zet de woorden in de goede volgorde
Elle
fait
du
foot

Slide 23 - Drag question

Au travail!
Maak nu L'ordre de la phrase in de Learning Portal.

Slide 24 - Slide

Beschrijf je verjaardag (rood)
Moi, je m'appelle Lena. Mon anniversaire, c'est mardi le 12 février. C'est en hiver. Samedi, le 16 février, je vais organiser une fête.
J'invite quelques amis. On va nager à la piscine. À la piscine, mes amis vont donner des cadeaux, je pense !
Aujourd'hui, je vais faire les courses pour mon anniversaire. Je veux manger des frites et boire du coca. Mais ma mère, elle veut acheter des fruits et des légumes. Grrrr...
Qu'est-ce que vous faites à vos anniversaires ?

À plus,
Lena

Slide 25 - Slide