This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slide.
Items in this lesson
herhaling "Gaswisseling"
Slide 1 - Slide
Welk nummer geeft de ademhalingsopening van dit insect weer.
A
nummer 3
B
nummer 4
C
nummer 5
D
nummer 8
Slide 2 - Quiz
Hoe heet zo'n ademhalingsopening van een insect?
A
Adembuis
B
Stigma
C
Tracheeën
D
Long
Slide 3 - Quiz
Bij het klokdiertje(zie foto) vindt stofwisseling plaats via het celmembraan
A
Juist
B
Onjuist
Slide 4 - Quiz
Bij het pantoffeldiertje vindt gaswisseling plaats via het celmembraan.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 5 - Quiz
Een wesp maakt vaak bewegingen met zijn achterlijf, waarom maakt hij deze bewegingen.
A
Om dat hij ADHD heeft
B
Om te ademen
C
Omdat hij jeuk heeft
D
Om lucht te verversen
Slide 6 - Quiz
Op welke wijze vindt ademhaling plaats bij deze dolfijnensoort?
A
via de kieuwen
B
via de longen
C
via de huid
D
via het celmembraan
Slide 7 - Quiz
Bij dit dier vindt gaswisseling via de kieuwen.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 8 - Quiz
Een pad heeft longen, via welk ander orgaan vindt bij een pad ook gaswisseling plaats.
A
Via de mond
B
Via de staart
C
Via de huid
D
Via de ogen
Slide 9 - Quiz
Wat is het verschil tussen longen van reptielen(vogels) en zoogdieren.
A
Die van vogels hebben in verhouding
meer inhoud dan die van zoogdieren.
B
Die van vogels zijn veel effectiever dan die van zoogdieren.
C
Die van zoogdieren hebben in verhouding
meer inhoud dan die van vogels.
D
Die van zoogdieren zijn veel effectiever dan die van vogels.
Slide 10 - Quiz
Door neusademhaling worden de ziekte verwekkers uit de lucht beter tegengehouden.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 11 - Quiz
In welke stand bevinden zich de huig het strotklepje bij eten, om de longen te beschermen.
A
Huig naar beneden en strotklepje naar beneden
B
Huig naar beneden en strotklepje naar boven
C
Huig naar boven en strotklepje naar boven
D
Huig naar boven en strotklepje naar beneden
Slide 12 - Quiz
Wat gebeurt er bij verslikken?
A
Er komt voedsel in de luchtpijp
B
Er komt lucht in de slokdarm
Slide 13 - Quiz
Welk onderdeel geeft de luchtpijp weer?
A
e
B
c
C
d
Slide 14 - Quiz
De trilhaartjes hebben een functie in de wand van de luchtwegen, welke functie is dat?
A
De binnenstromende lucht keuren.
B
Ingeademde stofdeeltjes tegenhouden.
C
Slijm produceren.
D
Slijm verplaatsen naar de keelholte.
Slide 15 - Quiz
In welk(e) deel/delen komen trilharen voor in de afbeelding?
A
luchtpijp
B
slokdarm
C
neus en luchtpijp
D
mond en slokdarm
Slide 16 - Quiz
Waar is de wand verstevigd met kraakbeen ringen?.
A
in de kleine luchtwegen
B
in de longblaasjes
C
in de gehele luchtpijp en de bronchien
D
alleen in de longen
Slide 17 - Quiz
Wanneer is het zuurstof gehalte in een longblaasje het hoogst?
A
Vlak na het inademen
B
Vlak voor het uitademen
C
Tijdens het uitademen
Slide 18 - Quiz
Hier zie je een longblaasje. Waar is het koolstofdioxide gehalte het hoogst?
A
Bij de blauwe pijlen
B
Bij de rode pijlen
C
Of in beide even hoog
Slide 19 - Quiz
Welke gassen vormen samen 99% van de lucht?
A
Koolstofdioxide en Stikstof
B
Koolstofdioxide en zuurstof
C
Stikstof en zuurstof
Slide 20 - Quiz
Voor alcohol controle gebruikt de politie een blaastest. Wat meten ze met de blaastest?
A
De alcohol die door de speekselklieren wordt afgegeven
B
De alcoholdampen die zich nog in de maag bevinden
C
De alcoholdampen die via de longen worden afgegeven
Slide 21 - Quiz
In welke richting bewegen de ribben en het borstbeen bij een normale inademing?
A
Ribben en borstbeen omhoog en naar voren.
Middenrif omhoog.
B
Ribben en borstbeen omhoog en naar voren.
Middenrif omlaag.
C
Ribben en borstbeen omlaag en terug.
Middenrif omhoog.
D
Ribben en borstbeen omlaag en terug.
Middenrif omlaag.
Slide 22 - Quiz
Bij welke ADEMHALING GAAT DE BUIKWAND NAAR VOREN?
A
Bij inademing door middel van buikademhaling
B
Bij inademing door middel van borstademhaling
C
Bij uitademing door middel van buikademhaling
D
Bij uitademing door middel van borstademhaling
Slide 23 - Quiz
Het middenrif beweegt omhoog, de borstholte wordt grote of kleiner? en heeft dit in of uitademing tot gevolg?
A
groter, en inademing vindt plaats.
B
groter, en uitademing vindt plaats.
C
kleiner, en inademing vindt plaats.
D
kleiner, en uitademing vindt plaats.
Slide 24 - Quiz
Gaat bij hikken het middenrif omhoog of omlaag? En heeft dit in of uitademing tot gevolg
A
omhoog -inademing
B
omhoog - uitademing
C
omlaag-inademing
D
omlaag -uitademing
Slide 25 - Quiz
Wordt door roken astma veroorzaakt? En COPD?
A
Alleen Astma
B
Alleen COPD
C
Beide
D
Geen van Beide
Slide 26 - Quiz
Zijn tijdens een astma aanval de kleine spiertjes in de luchtwegen aangespannen of ontspannen? En is het slijmvlies in de lucht wegen erg dun of verdikt?
A
spiertjes- samen getrokken
slijmvlies-erg dun
B
spiertjes- samen getrokken
slijmvlies-verdikt
C
spiertjes- ontspannen
slijmvlies-erg dun
D
spiertjes- ontspannen
slijmvlies- verdikt
Slide 27 - Quiz
Rokershoest ontstaat doordat de trilharen bij rokers veel slijm uit de luchtwegen verwijderen.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 28 - Quiz
Rookverslaving wordt o.a. veroorzaakt door de nicotine in een sigarettenrook.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 29 - Quiz
Door koolstofmono-oxide kan het bloed minder zuurstof vervoeren