Trede 13 - Tekstopbouw

Trede 13 - Tekstopbouw
1 / 36
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

Items in this lesson

Trede 13 - Tekstopbouw

Slide 1 - Slide

Leerdoelen 
  • Ik kan de hoofdgedachte van een tekst aangeven.
  • Ik kan in een informatieve tekst de hoofdzaken en bijzaken onderscheiden.
  • Ik kan de opbouw van een informatieve tekst herkennen en de verschillende delen aanduiden.
  • Ik kan de sleutelwoorden in een tekst aanduiden.
  • Ik kan de gepaste kop/titel of tussentitels voor een tekst bedenken.
  • Ik kan de signaalwoorden van een chronologische structuur in een tekst aanduiden.
  • Ik kan de kenmerken van een chronologische structuur aanduiden.
  • Ik kan de termen alinea en opbouw (inleiding, midden en slot) gebruiken.







Slide 2 - Slide

Hoe noem je het eerste deel van een tekst?
A
Kern
B
Middenstuk
C
Slot
D
Inleiding

Slide 3 - Quiz

Hoe introduceer je het onderwerp in de inleiding?
A
met een anekdote
B
met een voorbeeld
C
met veel informatie
D
met een bijzondere situatie

Slide 4 - Quiz

Wat is de opbouw van een tekst?
A
Inleiding en kern
B
Inleiding, middenstuk en slot
C
Kern en slot
D
Inleiding en slot

Slide 5 - Quiz

Wat is een tussenkop?
A
Een alinea
B
Een titel van een alinea
C
De titel
D
De bron

Slide 6 - Quiz

Wat is NIET waar?
Een alinea....
A
..begint altijd op een nieuwe regel.
B
....springt soms bij de eerste regel een beetje in.
C
......gaat over een deel van het onderwerp.
D
.....heeft altijd een tussenkopje.

Slide 7 - Quiz

Wat is een deelonderwerp?
A
Een onderwerp van een tekst
B
De titel
C
Een onderwerp van een alinea
D
De schrijver van een tekst

Slide 8 - Quiz

Wat kun je NIET vinden in het slot?
A
een samenvatting
B
een anekdote
C
een conclusie
D
dat je naar de toekomst kijkt

Slide 9 - Quiz

Hoofdgedachte

Slide 10 - Slide

Wat is volgens jou een 'hoofdgedachte'?

Slide 11 - Slide

Hoofdgedachte
Hoofdgedachte = het belangrijkste wat de schrijver over het onderwerp zegt.

Zo vind je een hoofdgedachte:
1. Onderwerp zoeken.
2. Wat is het belangrijkste wat er over het onderwerp gezegd wordt? Antwoord in één zin. 


Slide 12 - Slide

Hoofdgedachte

Waar kan de hoofdgedachte in de tekst staan?


- Inleiding
- Slot
(- titel)

Soms staat hij er letterlijk in, maar soms moet je de hoofdgedachte zelf formuleren

Slide 13 - Slide

Oefening

Wat is het onderwerp?

Slide 14 - Slide

Oefening

Geeft de afbeelding voldoende informatie als je mee wilt doen?

Slide 15 - Slide

Tekstopbouw en verbanden

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Video

Tekstopbouw
inleiding
onderwerp, aandacht trekken
kern
uitwerking onderwerp, deelonderwerpen, meeste alinea's, soms tussenkoppen
slot
samenvatting/conclusie, geen nieuwe informatie!

Slide 18 - Slide

Tussenkop
Soms hebben alinea's in het middenstuk ook tussenkopjes.
Een tussenkopje is een titel boven een alinea.
Een tussenkopje helpt vaak bij het deelonderwerp.

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Alinea's

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Video

Alinea's
Een goede schrijver verdeelt zijn/haar tekst in kleine stukjes. Dit noem je een alinea.

Een schrijver kan op verschillende manieren laten zien dat iets een alinea is.

Slide 23 - Slide

Alinea's

  • begint op een nieuwe regel
  • begint na een witregel

Slide 24 - Slide

Kernzin
  • De belangrijkste zin van een alinea.
  • Deze staat vaak vooraan in een alinea.
  • Deze kan ook aan het einde van een alinea staan.

Slide 25 - Slide

Signaalwoorden

Slide 26 - Slide

Verbindingsmanieren


Alinea's kunnen op verschillende manieren met elkaar verbonden worden. Je zorgt ervoor dat de tekst een geheel vormt.


Slide 27 - Slide

Signaalwoorden en herhalingen
Met een signaalwoord
Het signaalwoord aan de begin van een alinea geeft het verband aan met de vorige alinea.
Bijvoorbeeld: ten eerste, verder, maar, daarnaast

Door herhaling
Aan het begin van een alinea worden woorden of woordgroepen uit de vorige alinea herhaald.

Slide 28 - Slide

Signaalwoorden en herhalingen

Een tekst zonder signaalwoorden bestaat eigenlijk niet! (Zelfs in boekjes van Nijntje worden signaalwoorden gebruikt).
Zelfs het simpelste woordje 'en' is een signaalwoord.

Ik pakte mijn fiets EN fietste naar school. --> Er wordt iets OPGESOMD!

Slide 29 - Slide

Lees de tekst
Opdracht: Lees de tekst.

Slide 30 - Slide

Wat is de kernzin van alinea 1?
Antwoord
Op 5 juli zal Wild in the Streets gehouden worden.

Slide 31 - Slide

Wat is de kernzin van alinea 2?
Antwoord
Schoenenfabrikant Emerica vraagt dit jaar speciaal aandacht voor Skatepark Amsterdam.

Slide 32 - Slide

Waarom vraagt Emerica speciaal aandacht voor Skatepark Amsterdam?
Antwoord
Gemeente Amsterdam wil het enige indoorskatepark in Amsterdam sluiten.

Slide 33 - Slide

Wat is de hoofdgedachte van de tekst?
Antwoord

Hoofdgedachte: Het evenement Wild in the Streets wordt op 5 juli gehouden.

Slide 34 - Slide

Wat is de juiste vorm van de hoofdgedachte?
A
Een volledige zin
B
Eén of een paar woorden
C
Een werkwoord
D
Slechts één woord

Slide 35 - Quiz

Waar zoek je in een tekst de hoofdgedachte?
A
Titel
B
Inleiding
C
Kern
D
Slot

Slide 36 - Quiz