Break-evenanalyse (H.27/31)

Break-even analyse (H.27/31)
§1 Variabele en constante kosten

Variabele kosten variëren met de afzet (of productie):
Afzet stijgt / daalt --->  variabele kosten stijgen / dalen
             Bijvoorbeeld: verpakking, materiaal, direct personeel

Constante kosten veranderen niet (onmiddellijk) bij verandering afzet
                Bijvoorbeeld: huurkosten, verzekering, (meeste) loonkosten


TK = VK + CK
1 / 22
next
Slide 1: Slide
BedrijfseconomieMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 4-6

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Break-even analyse (H.27/31)
§1 Variabele en constante kosten

Variabele kosten variëren met de afzet (of productie):
Afzet stijgt / daalt --->  variabele kosten stijgen / dalen
             Bijvoorbeeld: verpakking, materiaal, direct personeel

Constante kosten veranderen niet (onmiddellijk) bij verandering afzet
                Bijvoorbeeld: huurkosten, verzekering, (meeste) loonkosten


TK = VK + CK

Slide 1 - Slide

Capaciteit 
= het maximale aantal goederen of diensten dat een bedrijf kan verkopen, of het maximale aantal producten dat gemaakt kan worden.

Uitbreiding v.d. capaciteit -->  stijging van de Constante Kstn.
Bijv. één machine, gebouw of vrachtwagen erbij.

Constante kosten kunnen ook veranderen 
door prijsstijgingen of -dalingen.

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Constante kosten
Variabele kosten
Een taxichauffeur (zzp’er) schrijft zijn auto af op basis van het aantal gereden kilometers.
Het frietvet van een patatkraam waarin de frietjes goudgeel gebakken worden en dat dagelijks ververst moet worden.
De interestkosten op een lening die een onderneming bij de bank heeft afgesloten.

Slide 4 - Drag question

Een cafetaria: gaat het om vaste- of variabele kosten







Vaste kosten
Variabele kosten
servetten
plastic bakjes voor friet
Huur
afschrijvingskosten van de inventaris
Ingredienten

Slide 5 - Drag question

Oefenen met sommen Variabele- en Constante kosten:
Zie link op volgende slide:
Break-even - dia 1 t/m 4




Slide 6 - Slide

Slide 7 - Link

§2  Break-evenanalyse
Breakeven afzet (BEA): de afzet waarbij geen winst of verlies wordt gemaakt, oftewel:  de winst = €0,-
Breakeven omzet (BEO) = Breakeven afzet x verkoopprijs

Dekkingsbijdrage (per product) = Verkoopprijs - Variabele kosten
Deze dekkingsbijdrage (DB) moet de totale constante kosten dekken.

Voorbeeld: verkoopprijs is €15, variabele kosten is €6, constante kstn zijn €120.000. 
Wat is de breakeven afzet?
DB per stuk = €15 - €6 = €9  Deze moet de CK dekken: €120.000 / €9,- = 13.333,3 -> 13.334 stuks

Slide 8 - Slide

Formule BEA:        C / (p-v)     =      C / dekkingsbijdrage per stuk
C= totale constante kosten, p = verkoopprijs per stuk, 
v = variabele kosten per stuk
of:
BEA is TO = TK (de hoeveelheid waarbij TO=TK)
TO = p x Q   en   TK = (v x Q) + C

of:  met behulp van: 


Omzet
- Variabele kosten
= Dekkingsbijdrage
- Constante kosten
= Nettowinst
Omzet
- inkoopwaarde omzet
= brutowinst
- overige variabele kosten
Dekkingsbijdrage
- Constante kosten        
= Nettowinst

Slide 9 - Slide

Constante kosten veranderen met de productie- omvang. Wanneer je één product meer maakt dan stijgen deze kosten.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 10 - Quiz

Ik verkoop een product voor € 5,-. De inkoopprijs van het product is € 2,50. De constante kosten zijn
€ 750. Wat is de dekkingsbijdrage per product?
A
€ 750
B
€ 5,-
C
€ 2,50
D
€ 7,50

Slide 11 - Quiz

De formule voor de break-even afzet is:
A
constante kosten / (inkoopprijs - variabele kosten)
B
variabele kosten / (inkoopprijs - variabele kosten)
C
constante kosten / (verkoopprijs - variabele kosten)
D
constante kosten / variabele kosten

Slide 12 - Quiz

Totale variabele kosten + Totale constante kosten
= Totale kosten
A
Juist
B
Onjuist

Slide 13 - Quiz

Hoe bereken je de break-even omzet?
A
Break-even-afzet x verkoopprijs
B
Totale constante kosten/ variabele kosten

Slide 14 - Quiz

De constante kosten zijn € 20.000,-
Bij een productie van 1.000 stuks bedragen de variabele kosten € 15.000,-
De verkoopprijs is € 25,-
A
De break-evenomzet is € 2.000,-
B
De break-evenomzet is € 35.000,-
C
De break-evenomzet is € 20.000,-
D
De break-evenomzet is € 50.000

Slide 15 - Quiz

Oefenen met BEA en BEO:


Zie link op volgende slide:
Break-even - dia 5 t/m 29


Slide 16 - Slide

Slide 17 - Link

Ga nu maken:
Opgave 31.8 (vwo)
Opgave 27.8 (havo)

Slide 18 - Slide

§3 Grafieken
Je kunt BEA en BEO ook grafisch bepalen.

Er zijn 2 mogelijkheden:
1) Grafiek met 2 lijnen, TO en TK. BEA ligt op het snijpunt.
2) Grafiek met 2 lijnen, DB en CK (dekkingsbijdrage en
     constante kosten). BEA ligt op het snijpunt.

---> Zie slide 30 t/m 43 van ppt jdjong - Breakeven

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Link

Bereken de constante kosten (variabele kosten per product = EUR 30
A
85.000
B
310.000
C
225.000
D
280.000

Slide 21 - Quiz

wat is het verschil tussen variabele kosten en constante kosten
A
constante kosten zijn afhankelijk van het aantal producten dat wordt gemaakt
B
Variabele kosten zijn afhankelijk van het aantal producten dat wordt gemaakt

Slide 22 - Quiz