Gebruik: Altijd, nooit of regelmatig.
Signaalwoorden: Always, never, sometimes, usually, regularly, every week, sometimes, hardly ever, etc.
+: stam + (s) I always walk to school.
-: don't/doesn't + stam I don't always walk to school.
?: Do/Does + onderwerp + stam Do I always walk to school?
Spellingsuitzonderingen (alleen bij he/she/it):
1. Go -> Goes 3. Eindigt het woord met een -s klank = +es Watch -> Watches
2. Do -> Does 4. Eindigt het woord met een medeklinker + -y = +ies Try -> Tries