This lesson contains 38 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Herhaling Thema 5
WERK
Slide 1 - Slide
Begrippen
Deze moet je kennen voor je toets.
Slide 2 - Slide
Hoofdstuk 1
Begrippen :
- werknemer
- werkgever
- stage lopen
Slide 3 - Slide
Wat is "goed werk?"
Slide 4 - Open question
Als ik geen geld nodig zou hebben, zou ik niet gaan werken.
A
eens
B
oneens
Slide 5 - Quiz
Ik vind vrije tijd belangrijker dan werken.
A
eens
B
oneens
Slide 6 - Quiz
Ik zou me nutteloos voelen als ik geen werk heb.
A
eens
B
oneens
Slide 7 - Quiz
werkgever
werk - gever
werknemer
werk - nemer
Slide 8 - Slide
Wat leer je door stage te lopen?
Slide 9 - Open question
Hoofdstuk 2
Begrippen :
- vacature
- solliciteren
- sollicitatiegesprek
- curriculum vitae
Slide 10 - Slide
Hoe kun je werk vinden?
Slide 11 - Slide
Wat moet je wel / niet doen bij een sollicitatiegesprek?
Slide 12 - Slide
Welke informatie moet op een CV?
Slide 13 - Open question
Hoofdstuk 3
Begrippen
- contract
- minimumloon
- netto loon
- bruto loon
Slide 14 - Slide
Wat is het verschil tussen netto- en brutoloon?
Slide 15 - Open question
Wat staat er in een contract? Denk aan een stagecontract.
Slide 16 - Open question
Waarom zijn er contracten?
Slide 17 - Slide
Hoofdstuk 4
Begrippen:
- vakbond
Slide 18 - Slide
Vakbond
komt op voor de rechten van een werknemer.
bekijk de voorbeelden op blz. 156.
Slide 19 - Slide
Slide 20 - Slide
Welke zin past bij deze foto?
A
Een werkgever moet jou het minimumloon betalen.
B
Als je, je niet aan de regels houdt krijg je problemen.
C
Het kan lastig zijn om als werknemer op te komen voor je rechten.
Slide 21 - Quiz
Wat gebeurt er tijdens een sollicitatiegesprek?
A
Het bedrijf kijkt of je geschikt bent voor de baan.
B
Het bedrijf leert je dan hoe het is daar te werken.
C
Het bedrijf stelt je contract op.
Slide 22 - Quiz
Wat is ook alweer de betekenis van CV?
Een CV
A
Colommus verticale
B
Celabel vitomnomos
C
Curriculum vitae
D
Certifici variabel
Slide 23 - Quiz
Wat staat er in een contract?
A
Hoeveel je verdient.
B
Met wie je gaat samenwerken.
C
Wanneer je moet werken.
D
Welke ervaring je hebt.
Slide 24 - Quiz
Dit is een bord met:
A
Rechten
B
Plichten (regels)
Slide 25 - Quiz
Hakim zit nog op school, maar gaat twee dagen per week naar een bouwmarkt. Hij leert daar wat het werk inhoudt en hoe het is om bij een bouwmarkt te werken.
Welk zin is waar?
A
Hakim loopt stage
B
Hakim is werkgever
C
Hakim is lid van een vakbond
D
Hakim is werknemer
Slide 26 - Quiz
Fleur zit nog op school, maar gaat twee dagen per week naar een supermarkt. Fleur werkt hier achter de kassa en verdient zo een centje bij.
A
Fleur loopt stage
B
Fleur is werkgever
C
Fleur is lid van een vakbond
D
Fleur is werknemer
Slide 27 - Quiz
Wat doet een vakbond?
A
die maken je contract
B
zij delen de huisregels uit
C
je baas bellen als het onveilig is
D
opkomen voor jouw rechten
Slide 28 - Quiz
Een vakbond komt op voor de rechten van de werknemer. Je bent verplicht om lid te worden.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 29 - Quiz
Voor wie is een CV?
CV
A
voor jezelf
B
voor de werkgever
C
voor je vrienden
D
voor je ouders
Slide 30 - Quiz
In een CV staat
A
persoonsgegevens en een verklaring van goed gedrag
B
werkervaring en hobby's en wensen voor de baan
C
Persoonsgegevens, werkervaring, opleiding en hobby's
D
Een verhaal over jouw leven.
Slide 31 - Quiz
Het geld wat je op je rekening krijgt van je werkgever is je:
A
Brutoloon
B
Belasting
C
Premie
D
Nettoloon
Slide 32 - Quiz
Als werkgever moet je de werknemer tenminste het minimumloon uitbetalen.
A
WAAR
B
NIET WAAR
Slide 33 - Quiz
Een vacature is
A
een advertentie voor een beschikbare baan
B
Een papier met afspraken over de baan
C
Een gesprek waarin je zelf presenteert
D
Een advertentie voor werkkleding.
Slide 34 - Quiz
Nick werkt vier dagen per week als bezorger. Is hij een werknemer of een werkgever?
A
werknemer
B
werkgever
Slide 35 - Quiz
Het geld wat je op je rekening krijgt van je werkgever is je:
A
Brutoloon
B
Belasting
C
Premie
D
Nettoloon
Slide 36 - Quiz
als je bij de Kruidvat werkt als bijbaan, ben je een werkgever
A
juist
B
niet juist
Slide 37 - Quiz
Welke volgorde is goed.
A
advertentie, solliciteren, sollicitatiegesprek, werk