Unit 3.4 myself/ yourself.....

1 / 11
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

This lesson contains 11 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

WAT BETEKENT DEZE ZIN?

In het nederlands heb je

werkwoorden waar het woordje zich bij staat: zich vermaken/ zich bezeren in het engels wordt dat:

enjoy yourself/ hurt yourself

Slide 3 - Slide

WAT BETEKENT DEZE ZIN?

In het nederlands heb je

werkwoorden waar het woordje zich bij staat: zich vermaken/ zich bezeren in het engels wordt dat:

enjoy yourself/ hurt yourself

Slide 4 - Slide

WAT BETEKENT DEZE ZIN?

In het nederlands heb je

werkwoorden waar het woordje zich bij staat: zich vermaken/ zich bezeren in het engels wordt dat:

enjoy yourself/ hurt yourself

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

VUL HET JUISTE WEDERKEREND VNW IN:
Are you okay? Did you hurt .........?
A
MYSELF
B
HIMSELF
C
THEMSELVES
D
YOURSELF

Slide 7 - Quiz

VUL HET JUISTE WEDERKEREND VNW IN:
I bought some icecream for ..........
A
HERSELF
B
MYSELF
C
OURSELVES
D
THEMSELVES

Slide 8 - Quiz

VUL HET JUISTE WEDERKEREND VNW IN:
My dad cut ...... with a knife
A
HIMSELF
B
YOURSELVES
C
YOURSELF
D
HERSELF

Slide 9 - Quiz

VUL HET JUISTE WEDERKEREND VNW IN:
We gave ......... a few minutes to rest
A
THEMSELVES
B
YOURSELVES
C
OURSELVES
D
ITSELF

Slide 10 - Quiz

VUL HET JUISTE WEDERKEREND VNW IN:
A cat cleans ..........
A
MYSELF
B
HIMSELF
C
HERSELF
D
ITSELF

Slide 11 - Quiz