4H krachten

Welk symbool geeft kracht aan in de natuurkunde?
A
B
B
P
C
K
D
F
1 / 52
next
Slide 1: Quiz
NatuurkundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 52 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Welk symbool geeft kracht aan in de natuurkunde?
A
B
B
P
C
K
D
F

Slide 1 - Quiz

Wat is de eenheid van kracht?
A
Watt
B
Newton
C
Centimeter
D
Newton per kilogram

Slide 2 - Quiz

hoe groot moet je de kracht teken hiernaast?
A
2cm
B
3cm
C
4cm
D
5cm

Slide 3 - Quiz

1 cm= 20 N
de kracht die wilt tekenen is van een voorwerp van 40kg. hoeveel cm moet deze kracht worden?

Slide 4 - Open question

Soorten bewegingen
1

Slide 5 - Drag question

Hoe groot is de
normaalkracht?

Slide 6 - Open question

Hoe groot is het gewicht?

Slide 7 - Open question

Schuifwrijving
Hangt af van de materiaal voorwerp
en ondergrond
Fw,s,max=fFn

Slide 8 - Slide

Voorwerp van 10kg ondervindt trekkracht 50N.
Bereken de schuifwrijving
f=0,75
A
75N
B
50N
C
74N
D
Het goede antwoord staat er niet bij.

Slide 9 - Quiz

Een maanlander staat stil op de maan.
A
Fres=0
B
Fres0

Slide 10 - Quiz

Een astronaut rijdt met constante snelheid in een maanauto. Voor de resulterende kracht op de auto geldt:
A
Fres=0
B
Fres0

Slide 11 - Quiz

Een golfbal vliegt in een boog over het maanoppervlak na te zijn weggeslagen door een astronaut.
A
Fres=0
B
Fres0

Slide 12 - Quiz

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Welke kracht hoort niet in het rijtje thuis? Spankracht, Spierkracht, Veerkracht, ..
A
Magnetische kracht
B
Resulterende kracht
C
Zwaartekracht
D
Normaalkracht

Slide 16 - Quiz

Resulterende kracht bij een constante snelheid
Een motorboot vaart in een rechte lijn, hieronder het (v,t)-diagram.


Slide 17 - Slide

In welk(e) interval(len) is de resulterende kracht 0 N?

Slide 18 - Open question

Hoe haal je de versnelling
a (m/s^2) uit de v,t-grafiek?

Slide 19 - Open question

Wat is de versnelling in de intervallen
waar Fres=0N geldt?

Slide 20 - Open question

Een auto (m=800 kg) trekt eenparig versneld
in 3,0 s op van stilstand naar 50 km/h. Bereken
de resulterende kracht in kN.
timer
7:00

Slide 21 - Open question

Antwoord

Slide 22 - Slide

Wrijvingskracht werkt beweging altijd tegen.
A
Niet altijd
B
Niet voor alle soorten wrijvingskracht
C
Voor één soort wrijvingskracht
D
Dit klopt

Slide 23 - Quiz

In de formule voor de zwaartekracht Fz = m . g betekent m
A
de afstand in meter
B
de massa in gram
C
de massa in Newton
D
de massa in kilogram

Slide 24 - Quiz

In de formule voor de zwaartekracht Fz = m . g betekent g
A
de massa in gram
B
de valversnelling in m/s
C
de massa in Newton
D
de valversnelling in m/s2

Slide 25 - Quiz

In Nederland is de gemiddelde valversnelling
A
10 m/s
B
10 m/s2
C
9,81 m/s
D
9,81 m/s2

Slide 26 - Quiz

Je fietst met een constante snelheid op een horizontale weg. Daarbij zorg
je via de trappers, de ketting en het achterwiel voor een constante voorwaartse kracht Fvw op de fiets.

Welke uitspraak over de som van de krachten op de fiets is juist?
A
De som van de krachten op de fiets is nul.
B
De som van de krachten op de fiets is ongelijk aan nul.

Slide 27 - Quiz

Een parachutist die met een open parachute daalt, bereikt na verloop van tijd
een constante snelheid. Vanaf dat moment is de luchtwrijvingskracht:
A
gelijk aan de zwaartekracht.
B
net iets groter dan de zwaartekracht.
C
veel groter dan de zwaartekracht.

Slide 28 - Quiz

F2 bereken je
door
A
cos(α)Fres
B
Frescos(α)
C
sin(α)Fres
D
Fressin(α)

Slide 29 - Quiz

Een voorwerp heeft een gewicht van 10 N. Hoe groot is de netto-kracht op dit voorwerp als het in vrije val is?
A
0 N
B
10 N
C
9,81 N

Slide 30 - Quiz

Een voorwerp heeft een gewicht van 10 N. Hoe groot is de netto-kracht op dit voorwerp als het tijdens het vallen een luchtweerstand van 4 N ondervindt?
A
0 N
B
4 N
C
6 N
D
10 N

Slide 31 - Quiz

De kracht waarmee de aarde aan voorwerpen trekt heet
A
Wrijvings- kracht
B
Zwaarte- kracht
C
Gravitatie- kracht
D
Span- kracht

Slide 32 - Quiz

Wat gebeurt er met een voorwerp als:
De voortstuwende kracht groter is dan alle tegenwerkende krachten samen:
A
Het versnelt
B
Het vertraagd
C
De snelheid blijft constant

Slide 33 - Quiz

Als de voortstuwende kracht gelijk is aan alle tegenwerkende krachten welke beweging voert het voorwerp dan uit.
A
Versneld
B
Vertraagd
C
Eenparig

Slide 34 - Quiz

Als de voortstuwende kracht kleiner is aan alle tegenwerkende krachten welke beweging voert het voorwerp dan uit.
A
Versneld
B
Vertraagd
C
Constant

Slide 35 - Quiz

Wat is geen kenmerk van een kracht
A
je kan een voorwerp van richting veranderen
B
Je kan een voorwerp vervormen
C
Je kan een voorwerp van snelheid veranderen
D
Je kan krachten zien

Slide 36 - Quiz

Welke soort verandering zie je op het plaatje?
A
Elastische vervorming
B
Richting verandering
C
Plastische vervorming
D
Snelheids Verandering

Slide 37 - Quiz

Wat is geen kenmerk van een kracht
A
je kan een voorwerp van richting veranderen
B
Je kan een voorwerp vervormen
C
Je kan een voorwerp van snelheid veranderen
D
Je kan krachten zien

Slide 38 - Quiz

er werken twee krachten op een voorwerp: een van 3 N en een van 4 N.
Dan kan de resulterende kracht 5 N zijn
A
ja , mits de krachten niet dezelfde richting hebben
B
nee, dat kan nooit en nimmer
C
daar kun je niets over zeggen

Slide 39 - Quiz

Frank fietst met een constant snelheid van 8 m/s. De normaal kracht is 850 N en de spierkracht die hij levert is 500 N. Hoe groot zijn de weerstandskrachten?
A
0 N
B
1350 N
C
500 N
D
850 N

Slide 40 - Quiz

er werken twee krachten op een voorwerp, een van 5 N, een van 20 N.
Dan kan de resulterende kracht liggen:
A
tussen 5 N en 20 N
B
tussen 5 N en 25 N
C
tussen 5 N en 15 N
D
tussen 15 N en 25 N

Slide 41 - Quiz

Op een auto (1200 kg) werken een motorkracht van 2,0 kN en een wrijvingskracht van 1,2 kN. Bereken de versnelling.

Slide 42 - Open question

Aan een touw hangt een massa, waarop F_zw werkt. Wat weet je over de krachten links en rechts in het touw?
A
Flinks=Frechts=21Fzw
B
Flinks<Frechts
C
Flinks>Frechts
D
Flinks=Frechts=Fzw

Slide 43 - Quiz

Een koffer heeft (met inhoud) een massa van 18 kg.
Hoe groot is de zwaartekracht op de koffer?
A
1,8 N
B
18 N
C
1,8*10^2 N
D
1,8*10^3 N

Slide 44 - Quiz

Wat stelt kracht B voor?
A
zwaartekracht
B
spankracht
C
veerkracht
D
normaalkracht

Slide 45 - Quiz

als een auto van 1000 kg met constante snelheid rijdt is de totale kracht op de auto
A
> 0 met de rijrichting mee
B
> 0 tegen de rijrichting in
C
0
D
9810 N

Slide 46 - Quiz

Hiernaast zie je een diagram. Om wat voor diagram gaat het?
A
Een (x,t)-diagram
B
Een (s,t)-diagram
C
Een (v,t)-diagram
D
Een versneld diagram

Slide 47 - Quiz

Bereken de versnelling van de beweging het diagram hiernaast. Deze is:
A
2 m/s^2
B
5 m/s
C
5 m/s^2
D
2 m/s

Slide 48 - Quiz

Een straaljager versnelt op de startbaan van 0 naar 500 km/h in 5 seconden. Bereken de versnelling.

Slide 49 - Open question

Een lift hangt aan een kabel. De kabel oefent spankracht uit op de lift. Ook werkt de zwaartekracht op de lift. 
Sleep de juiste bewering in het juiste vak.
zwaartekracht is 
groter dan 
spankracht
zwaartekracht is 
kleiner dan 
spankracht
zwaartekracht is 
gelijk aan  
spankracht
Een lift beweegt omhoog, de snelheid neemt toe.
Een lift beweegt omhoog, de snelheid blijft gelijk.
Een lift beweegt omhoog, de snelheid neemt af.

Slide 50 - Drag question

In welk van onderstaande situaties is er sprake van "traagheid" zoals we dat begrip in de natuurkunde gebruiken?
A
Een leerling pakt heel langzaam zijn boeken uit zijn tas.
B
Een bus trekt heel langzaam op.
C
Een docent probeert te appen.
D
Een bus remt af waardoor de inzittenden naar voren bewegen.

Slide 51 - Quiz

Een scooter heeft een versnelling van 3 m
De scooter met berijder heeft een massa van 125 kg.
Bereken de resulterende kracht op de scooter bij het versnellen.
s2m
A
F = m x a = 1250 x 3 = 3750 N
B
F = m : a = 41,7 N
C
F = m x a = 125 x 3 = 375 N
D
F = m x a = 125 x 3 = 375 kg

Slide 52 - Quiz