Blok 4 week 4 les 2

Spelling Blok 3 Week 4 Les 2
1 / 30
next
Slide 1: Slide
SpellingBasisschoolGroep 5

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slide.

Items in this lesson

Spelling Blok 3 Week 4 Les 2

Slide 1 - Slide

Herhaling
Tegenwoordige tijd of verleden tijd?
Maaike fietst naar school.
A
T.T.
B
V.T.

Slide 2 - Quiz

Herhaling
Tegenwoordige tijd of verleden tijd?
Tim rende naar huis.
A
T.T.
B
V.T.

Slide 3 - Quiz

Herhaling
Tegenwoordige tijd of verleden tijd?
Vader bakte pannenkoeken.
A
T.T.
B
V.T.

Slide 4 - Quiz

Herhaling
Tegenwoordige tijd of verleden tijd?
Mijn opa en oma leefden in de vorige eeuw.
A
T.T.
B
V.T.

Slide 5 - Quiz

Herhaling
Tegenwoordige tijd of verleden tijd?
Mijn oom wenst mij veel geluk.
A
T.T.
B
V.T.

Slide 6 - Quiz

f of v?
.atsoenlijk
A
f
B
v

Slide 7 - Quiz

f of v?
de .iguurzaag
A
f
B
v

Slide 8 - Quiz

f of v?
het .risdrankje
A
f
B
v

Slide 9 - Quiz

f of v?
de .eiling
A
f
B
v

Slide 10 - Quiz

f of v?
wij .erknoeien
A
f
B
v

Slide 11 - Quiz

verkleinwoorden met etje
die beginnen met een s of z

Slide 12 - Mind map

Luister naar het woord en typ.
(zonder categorieën)

Slide 13 - Open question

Typ het woord nu nog een keer goed:
de oliebollen

Slide 14 - Open question

Luister naar het woord en typ.
(zonder categorieën)

Slide 15 - Open question

Typ het woord nu nog een keer goed:
de appelflappen

Slide 16 - Open question

Luister naar het woord en typ.
(zonder categorieën)

Slide 17 - Open question

Typ het woord nu nog een keer goed:
vettig

Slide 18 - Open question

Luister naar het woord en typ.
(zonder categorieën)

Slide 19 - Open question

Typ het woord nu nog een keer goed:
de lantaarns

Slide 20 - Open question

Luister naar het woord en typ.
(zonder categorieën)

Slide 21 - Open question

Typ het woord nu nog een keer goed:
's avonds

Slide 22 - Open question

Luister naar het woord en typ.
(zonder categorieën)

Slide 23 - Open question

Typ het woord nu nog een keer goed:
voordringen

Slide 24 - Open question

Luister naar de zin en typ.
(zonder categorieën)

Slide 25 - Open question

Typ de zin nu nog een keer goed:
Zij schaatst rondjes over de verlichte schaatsbaan.

Slide 26 - Open question

Wat is de pv van deze zin?
Zij schaatst rondjes over de verlichte schaatsbaan.

Slide 27 - Open question

T.T. of V.T.?
Zij schaatst rondjes over de verlichte schaatsbaan.
A
T.T.
B
V.T.

Slide 28 - Quiz

Welke woordsoort is schaatsbaan?
Zij schaatst rondjes over de verlichte schaatsbaan.
A
lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
werkwoord
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 29 - Quiz

Wat is het bijvoeglijk naamwoord van deze zin?
Zij schaatst rondjes over de verlichte schaatsbaan.

Slide 30 - Open question