Leesvaardigheid H 3,4 en 5

DOEL

- je kunt met behulp van signaalwoorden de tekstverbanden opsomming, tegenstelling, voorbeeld en oorzaak/gevolg in een tekst herkennen en begrijpen
Verbanden en signaalwoorden
1 / 24
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

DOEL

- je kunt met behulp van signaalwoorden de tekstverbanden opsomming, tegenstelling, voorbeeld en oorzaak/gevolg in een tekst herkennen en begrijpen
Verbanden en signaalwoorden

Slide 1 - Slide

TEKSTVERBANDEN

Zorgen ervoor dat

woorden, zinnen en alinea's

met elkaar samenhangen.

Slide 2 - Slide

SIGNAALWOORDEN

Aan een

signaalwoord

zie je met

welk tekstverband

je te maken hebt.

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

VOORBEELD OPSOMMING

herken je aan signaalwoorden zoals:

  • ten eerste, ten tweede, ten slotte
  • om te beginnen
  • ook (nog)
  • verder
  • en
  • dubbele punt (:)
  • liggende streepje (-)
  • getallen (1, 2, 3)

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

 VOORBEELD TEGENSTELLING

herken je aan signaalwoorden zoals:

  • tegenover
  • maar
  • hoewel
  • echter
  • toch
  • aan de ene kant ... aan de andere kant



Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

VOORBEELD TOELICHTING

herken je aan signaalwoorden zoals:

  • bijvoorbeeld
  • zo
  • zoals
  • denk aan
  • neem nou
  • onder andere


Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Wat is de oorzaak?
Het regende flink toen ik naar school fietste. Daardoor heb ik een natte broek.
a: de regen b: de natte broek
A
Het regende flink
B
Ik heb een natte broek

Slide 12 - Quiz

Wat is het gevolg?
Het regende flink toen ik naar school fietste. Daardoor heb ik een natte broek.
a: de regen b: de natte broek
A
Het regende flink.
B
Ik heb een natte broek.

Slide 13 - Quiz

Wat is de oorzaak?
Ten gevolge van een kortsluiting ontstond brand in het oude kantoorpand.
a: kortsluiting b: brand
A
Er was kortsluiting.
B
Er ontstond brand in het oude kantoorpand.

Slide 14 - Quiz

Wat is de oorzaak?
In Groningen zaten scheuren in de huizen, doordat er een aardbeving had plaatsgevonden.

Slide 15 - Open question

Genoemde zaken worden achter elkaar opgenoemd
a: voorbeeld
b: tegenstelling
c: opsomming
A
voorbeeld
B
tegenstelling
C
opsomming

Slide 16 - Quiz

Genoemde zaken zijn elkaars tegenovergestelde
a: voorbeeld
b: tegenstelling
c: opsomming
A
voorbeeld
B
tegenstelling
C
opsomming

Slide 17 - Quiz

Ten eerste, ten tweede, verder, ook, ten slotte, ...
Signaalwoorden horen bij:
a: voorbeeld
b: tegenstelling
c: opsomming
A
voorbeeld
B
tegenstelling
C
opsomming

Slide 18 - Quiz

We hebben Jan aangenomen vanwege zijn kennis van de markt. Daarnaast heeft hij ruime ervaring als leidinggevende.
a: oorzaak/gevolg
b: tegenstelling
c: opsomming
A
oorzaak/gevolg
B
tegenstellend verband
C
opsommend verband

Slide 19 - Quiz

Maar, hoewel, echter, toch, aan de ene kant, tegenover, ...
Signaalwoorden horen bij:
a: oorzaak/gevolg
b: tegenstelling
c: opsomming
A
oorzaak/gevolg
B
tegenstelling
C
opsomming

Slide 20 - Quiz

Ik ben van mening dat we met dit product moeten stoppen, maar daar denkt mijn zakenpartner anders over.
a: voorbeeld
b: tegenstelling
c: oorzaak/gevolg
A
voorbeeld
B
tegenstelling
C
oorzaak/gevolg

Slide 21 - Quiz

Noem een signaalwoord van opsomming.

Slide 22 - Open question

Doordat de brug open was, kwam Peter te laat op zijn werk.
a: voorbeeld
b: oorzaak/gevolg
c: opsomming
A
voorbeeld
B
oorzaak-gevolg
C
opsomming

Slide 23 - Quiz

Vanwege het lawinegevaar konden we niet gaan langlaufen.
a: oorzaak/gevolg
b: tegenstelling
c: opsomming
A
oorzaak/gevolg
B
tegenstelling
C
opsomming

Slide 24 - Quiz