OLT Grammatica: herhaling + lijdend voorwerp

herhaling pv - wwg - ond
1 / 27
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmboLeerjaar 2

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

herhaling pv - wwg - ond

Slide 1 - Slide

persoonsvorm:
ik vind de persoonsvorm door:
- de zin vragend te maken
- de zin in een andere tijd te zetten
- de zin te veranderen van enkelvoud naar meervoud (of andersom)

Slide 2 - Slide

Iedere dag maak ik mijn huiswerk.

pv =
A
iedere dag
B
maak
C
ik
D
mijn huiswerk

Slide 3 - Quiz

Ik wil op de markt fruit kopen.

pv =
A
ik
B
wil
C
op de markt
D
kopen

Slide 4 - Quiz

Gelukkig schijnt vandaag de zon.
A
schijnt
B
vandaag
C
de zon
D
gelukkig

Slide 5 - Quiz

Waarom koop je zelf geen nieuw rolletje plakband.
A
waarom
B
je
C
geen nieuw rolletjeplakband
D
koop

Slide 6 - Quiz

Binnenkort hebben we kerstvakantie, gelukkig.
A
binnenkort
B
gelukkig
C
hebben
D
kerstvakantie

Slide 7 - Quiz

werkwoordelijk gezegde
Het werkwoordelijk gezegde zijn alle werkwoorden die in de zin staan.

Slide 8 - Slide

Hebben jullie gisteren boerenkool gegeten?

wwg =
A
hebben
B
hebben boerenkool
C
hebben boerenkool gegeten
D
hebben gegeten

Slide 9 - Quiz

We willen volgend jaar een nieuwe auto kopen.

wwg =
A
een nieuwe auto
B
we
C
willen kopen
D
willen

Slide 10 - Quiz

Hebben jullie de kerstboom al gezet?

wwg =
A
hebben gezet
B
hebben
C
hebben al gezet
D
gezet

Slide 11 - Quiz

Gisteren hebben we urenlang naar onze hond gezocht.

wwg =
A
we
B
hebben gezocht
C
urenlang
D
gezocht

Slide 12 - Quiz

De orthodontist wilde de plaatjesbeugel plaatsen.

wwg =
A
de orthodontist
B
wilde
C
de plaatjesbeugel
D
wilde plaatsen

Slide 13 - Quiz

onderwerp
Het onderwerp is het antwoord op de vraag:

wie of wat + het werkwoordelijk gezegde.

Slide 14 - Slide

Heb jij het huiswerk nog gemaakt?

ond =
wwg = heb hgemaakt
wie of wat heeft gemaakt? 
A
heb
B
heb gemaakt
C
het huiswerk
D
jij

Slide 15 - Quiz

Ik heb hier helemaal geen bereik.

ond =
wwg = heb
wie heb (heeft)? .....
A
heb
B
hier
C
geen bereik
D
ik

Slide 16 - Quiz

Onze kat heeft een muis gevangen.

ond =
wwg = heeft gevangen
wie heeft gevangen: ........
A
onze kat
B
heeft
C
een muis
D
heeft gevangen

Slide 17 - Quiz

Heb je zin in de vakantie?

ond =
A
heb
B
je
C
zin
D
in de vakantie

Slide 18 - Quiz

Hebben jullie de persconferentie gezien?

ond =
A
hebben gezien
B
jullie
C
de persconferentie
D
hebben

Slide 19 - Quiz

het lijdend voorwerp
even een filmpje

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Video

De bakker verkocht drie broden aan de klant.

lvw =
A
de bakker
B
verkocht
C
drie broden
D
aan de klant

Slide 22 - Quiz

De voetballer scoorde op het laatste moment een doelpunt.

lvw =
A
scoorde
B
de voetballer
C
een doelpunt
D
op het laatste moment

Slide 23 - Quiz

Mijn opa zette het fotolijstje op een tafeltje.

lvw
A
zette
B
een fotolijstje
C
mijn opa
D
op een tafeltje

Slide 24 - Quiz

Iedere ochtend eet ik twee sneeën brood.

lvw
A
iedere ochtend
B
brood
C
twee sneeën brood
D
eet ik

Slide 25 - Quiz

Iedere week koop ik het fruit op de markt.

lvw
A
fruit
B
fruit op de markt
C
koop
D
ik

Slide 26 - Quiz

En nu zelfstandig aan het werk!

Slide 27 - Slide