TaalCompleet A2 - Thema 3

TaalCompleet A2 - Thema 3
Wat weet je nog?
1 / 27
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

TaalCompleet A2 - Thema 3
Wat weet je nog?

Slide 1 - Slide

Intro: Rapport
Heb je weleens een rapport gekregen? 
Wat was jouw lievelingsvak op school?

Slide 2 - Slide

Wat zie je?

Slide 3 - Open question

Wat zie je?

Slide 4 - Open question

Wat zie je?

Slide 5 - Open question

Wat zie je?

Slide 6 - Open question

Wat zie je?

Slide 7 - Open question

Wat zie je?

Slide 8 - Open question

3.2 want, omdat, als
Omdat/want:
Na omdat en als komt een bijzin. Wie of wat komt op de eerste plaats.

Ik ga vandaag niet sporten, omdat ik moe ben.
Ik ga vandaag niet sporten, want ik ben moe.

Als: 
Met als vertel je wanneer iets gebeurt. 
Ik ga uit bed, als mijn wekker gaat.
Mijn vader wordt boos, als ik te laat kom.

Slide 9 - Slide

Ik koop een boek, ......... ik van lezen houd.
A
want
B
omdat
C
als

Slide 10 - Quiz

Mijn dochter is moe, .......... ze is ziek.
A
want
B
omdat
C
als

Slide 11 - Quiz

Ahmed is trots op zijn rapport, ............ hij goede cijfers heeft gehaald.
A
want
B
omdat
C
als

Slide 12 - Quiz

Ik ga slapen, .......... ik moe ben.
A
want
B
omdat
C
als

Slide 13 - Quiz

Mijn moeder belt mij, ............. ze mij wil spreken.
A
want
B
omdat
C
als

Slide 14 - Quiz

We halen de trein, ........... we snel fietsen.
A
want
B
omdat
C
als

Slide 15 - Quiz

Maak een zin met het woord 'binnenkort'

Slide 16 - Open question

Maak een zin met het woord 'niemand'

Slide 17 - Open question

Maak een zin met het woord 'proberen'

Slide 18 - Open question

Maak de zin af:
Ik leer Nederlands omdat....

Slide 19 - Open question

Wat vond je van de lessen van deze week?

Slide 20 - Open question

Wat zou je meer willen oefenen op school in de lessen?

Slide 21 - Open question

Hoe oefen je Nederlands buiten school? Heb je tips?

Slide 22 - Open question

Wat ga je doen in de herfstvakantie?

Slide 23 - Open question

3.4 ...om te...
Na om .... te schrijf je het hele werkwoord. Het hele werkwoord staat op de laatste plaats.
Asriël gaat naar school om te leren.
Ik ga naar de bakker om brood te kopen.

Stelt iemand een vraag met waarvoor? Dan kun je antwoord geven met om ... te.
Waarvoor ga je naar school?   Om Nederlands te leren.
Waarvoor gebruik je je pen? Om te schrijven.

Slide 24 - Slide

Om  in de soep te roeren.
Om brood te kopen.
om het antwoord op te schrijven.
om te gaan wandelen.
Waarvoor gebruik je die lepel?
Waarom moet je naar de winkel?
Jaimy pakt zijn pen
We gaan naar het park

Slide 25 - Drag question

Maak de zin af (gebruik om ... te):
Ik ga naar bed, ............

Slide 26 - Open question

Maak de zin af (gebruik om ... te):
Waarvoor ga je naar de winkel?

Slide 27 - Open question