Elektrische stroom vervoert elektrische energie. Hoeveel energie er wordt vervoerd, hangt af van de spanning en de stroomsterkte. Hier staan vier uitspraken daarover. Welke uitspraak is waar?
A
Als je de stroom inschakelt, komt het vervoer van energie op gang.
B
Als je de stroom uitschakelt, is de spanning ook verdwenen.
C
Een hoge spanning vervoert evenveel energie als een lage spanning.
D
Hoe meer stroom er loopt, hoe minder energie er wordt vervoerd.
1 / 43
next
Slide 1: Quiz
Mens & NatuurMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 2
This lesson contains 43 slides, with interactive quizzes.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
Elektrische stroom vervoert elektrische energie. Hoeveel energie er wordt vervoerd, hangt af van de spanning en de stroomsterkte. Hier staan vier uitspraken daarover. Welke uitspraak is waar?
A
Als je de stroom inschakelt, komt het vervoer van energie op gang.
B
Als je de stroom uitschakelt, is de spanning ook verdwenen.
C
Een hoge spanning vervoert evenveel energie als een lage spanning.
D
Hoe meer stroom er loopt, hoe minder energie er wordt vervoerd.
Slide 1 - Quiz
Ampère staat voor
A
spanning
B
druk
C
stroomsterkte
Slide 2 - Quiz
Eenheid van spanning
A
Ampere
B
Watt
C
Volt
Slide 3 - Quiz
Sleep de spanningsbronnen naar de juiste spanning.
4.5 V
6 V
230 V
10.000 V
Platte batterij
Stopcontact
Centrale
Dynamo
Slide 4 - Drag question
Is dit een serieschakeling of een parallelschakeling?
A
serieschakeling
B
parallelschakeling
Slide 5 - Quiz
geleider of isolator: metaal
A
geleider
B
isolator
Slide 6 - Quiz
geleider of isolator: plastic
A
geleider
B
isolator
Slide 7 - Quiz
geleider of isolator: steen
A
geleider
B
isolator
Slide 8 - Quiz
A
Stroommeter
B
Spanningsmeter
C
Spanningsbron
D
Lampje
Slide 9 - Quiz
Op de afbeelding zie je een....
A
Zekering
B
Schakelaar
C
Lampje
D
Weerstand
Slide 10 - Quiz
Stroomsterkte is een...
A
Grootheid
B
Eenheid
Slide 11 - Quiz
Is het een serieschakeling of een parallelschakeling?
A
Serie
B
Parallel
C
Geen van beide
D
Beide
Slide 12 - Quiz
Elke groep in huis is beveiligd met een zekering. Hoe is een zekering met de apparaten in een groep geschakeld?
A
in serie
B
parallel
C
dat verschilt per apparaat
Slide 13 - Quiz
Als er teveel apparaten aangesloten worden, slaat een zekering door.
A
waar
B
niet waar
Slide 14 - Quiz
De kilowattuur is een eenheid van
A
stroom
B
energie
C
vermogen
D
spanning
Slide 15 - Quiz
Een elektrisch kacheltje met een vermogen van 2500 W staat 3 uur aan. Hoeveel kWh heeft het verbruikt? Wat kostte dat ongeveer?
Slide 16 - Open question
Als een stroomkring wordt gesloten, gaat een lampje in die stroomkring uit.
A
waar
B
Niet waar
Slide 17 - Quiz
Welk symbool zie je hier
A
lamp
B
draad
C
schakelaar
D
batterij
Slide 18 - Quiz
Welk symbool zie je hier
A
lamp
B
draad
C
schakelaar
D
batterij
Slide 19 - Quiz
Welk symbool zie je hier?
A
Batterij
B
Lamp
C
Spanningsbron
D
schakelaar
Slide 20 - Quiz
Wanneer moeten apparaten geaard zijn?
A
Als ze dubbel geïsoleerd zijn?
B
Als ze een metalen buitenkant hebben?
C
Als ze een kunststof buitenkan hebben?
D
Als ze niet geïsoleerd zijn?
Slide 21 - Quiz
Bij welke stroomsterkte is er sprake van overbelasting?
A
14 A
B
15 A
C
16 A
D
17 A
Slide 22 - Quiz
Kortsluiting of overbelasting?
A
Kortsluiting
B
Overbelasting
Slide 23 - Quiz
Bij kortsluiting wordt de stroom afgesloten door
A
door de energie maatschappij
B
zekering
C
aardlekschakelaar
D
aarderail
Slide 24 - Quiz
Kortsluiting of overbelasting?
A
Kortsluiting
B
Overbelasting
Slide 25 - Quiz
Een zekering beveiligt tegen
A
overbelasting
B
kortsluiting
C
Brand
D
overbelasting en kortsluiting
Slide 26 - Quiz
Kortsluiting ontstaat door......
A
zekeringen in de meterkast.
B
beschadigde stroomdraden.
Slide 27 - Quiz
Bekijk de schakeling. Wat betekent symbool 3?
Slide 28 - Open question
Een ampèremeter moet altijd ... geschakeld worden
A
in serie
B
parallel
Slide 29 - Quiz
Een voltmeter moet altijd ... geschakeld worden
A
in serie
B
parallel
Slide 30 - Quiz
omrekenen van ampere. 1 A = ......... mA
A
10 mA
B
100 mA
C
1000 mA
D
0,1 mA
Slide 31 - Quiz
Omrekenen van ampere 10mA= ............A
A
1A
B
100A
C
0,010A
D
0,10A
Slide 32 - Quiz
Waaruit bestaat een gesloten stroomkring?
A
spanningsbron-stroomdraden-lamp-
B
spanningsbron-lamp
C
spanningsbron-stroomdraden
D
spanningsbron
Slide 33 - Quiz
Wat is géén spanningsbron?
A
Stopcontact
B
Batterij
C
Accu
D
Lampje
Slide 34 - Quiz
welk onderdeel levert elektriciteit?
A
stroomdraden
B
spanningsbron
C
lamp
D
schakelaar
Slide 35 - Quiz
De spanning is 63 volt en de stroomsterkte 5 Ampere. Hoeveel volt krijgt elk lampje? En hoeveel stroomsterkte?
A
Elke lamp krijgt 63 volt en 5 ampere
B
Elke lamp krijgt 63 volt en 0,7 ampere
C
Elke lamp krijgt 9 volt en 5 ampere
D
Elke lamp krijgt 9 volt en 0,7 ampere
Slide 36 - Quiz
Omrekenen van ampere 7,289A.................mA
A
728900mA
B
7289 mA
C
0,7289mA
D
72,89mA
Slide 37 - Quiz
A
Stroomsterkte
B
Spanningsmeter
Slide 38 - Quiz
Eenheid van spanning
A
Ampere
B
Watt
C
Volt
Slide 39 - Quiz
De eenheid van stroomsterkte ....
A
Volt
B
Ampere
C
Watt
D
Ohm
Slide 40 - Quiz
Hoeveel volt hebben de meeste huishoudelijke apparaten?
A
230 volt
B
12 volt
C
115 volt
D
400 volt
Slide 41 - Quiz
Wanneer de stroom wordt uitgeschakeld als er teveel apparaten zijn aangesloten noem je:
.............................
Wanneer de stroom wordt uitgeschakeld als de stroom niet door het apparaat gaat, maar weer rechtstreekst terug kan naar de spanningsbron noem je: