Elk "normaal" persoon heeft 46 chromosomen, 23 paar.
Van elk paar is er 1 van je moeder en de ander van je vader.
* Paar 1 t/m 22 noemen we de autosomen ("normale" chromosomen)
Alle kruisingen in bas. 4 waren autosomale monohybride kruisingen.
* Paar 23 zijn de geslachtschromosomen. Dit paar bepaalt het geslacht van
het kind.
This lesson contains 14 slides, with text slides.
Elk "normaal" persoon heeft 46 chromosomen, 23 paar.
Van elk paar is er 1 van je moeder en de ander van je vader.
* Paar 1 t/m 22 noemen we de autosomen ("normale" chromosomen)
Alle kruisingen in bas. 4 waren autosomale monohybride kruisingen.
* Paar 23 zijn de geslachtschromosomen. Dit paar bepaalt het geslacht van
het kind.
Een vrouw heeft 2 X-chromosomen. Haar karyotype is dan [46,XX]
Een man heeft een X- en een Y-chromosoom dus [46,XY]
Als je een karyogram van een vrouw bekijkt zijn dus de chromosomen van elk paar aan elkaar gelijk. Bij de man zijn 22 paren gelijk en wijkt er 1 af.
Zoals je in de karygrammen kunt zien is een X-chromosoom langer dan een y-chromosoom. Een vrouw heeft dus ook meer DNA.
Een eicel bevat dus altijd een X-chromosoom. Van de zaadcellen bevat de helft een X- en de andere helft een Y-chromosoom.
De zaadcel bepaalt dus het ALTIJD het geslacht!! Daarmee kun je zeggen dat de kans op een bepaald geslacht 50% is.
Ondanks dat zaadcellen met een X-chromosoom "sterker" zijn, zijn er op de wereld meer mannen dan vrouwen.
Bij bijen heb je mannetjes (darren) en vrouwtjes (koningin of werkster).
De koningin paart met meerdere mannetjes (bruidsvlucht) en slaat de zaadcellen op. Ze kan zelf bepalen of ze haar eicellen bevrucht of niet.
Onbevruchte eicel --> dar (zijn dus haploïd!!)
Bevruchte eicel --> vrouwtje (zijn dus diploïd!!)
Dit betekent dat er bij bijen geen Y-chromosoom voorkomt.
Dar = X vrouwtje = XX
Werkster of koningin wordt bepaald door type voedsel = modificatie.
Lees blz. 126 en 127 van je boekje. Maak opdracht 25, 26 en 27.
De antwoorden staan op de volgende slides. Eerst maken dan pas nakijken!!
1. Beide (lichaamscel 2, geslachtscel 1)
2. Bij een vrouw zijn alle paren gelijk aan elkaar, bij de man 22 paren.
3. 2 is de man. Onderste paar wijkt af van elkaar.
4. Zaadcel x- of Y-chromosoom, eicel alleen een X-chromosoom.
5. Bevruchting. Man / zaadcel bepaalt het geslacht.
6. Een X-chromosoom
1. Koningin diploïd dus 64. Dar haploïd dus 32.
2. Eicel koningin 32. Zaadcel dar ook 32. (kan geen 16 zijn anders kun je niet
op 64 komen)
3. 1 namelijk een X-chromosoom.
4. Nee.
5. Modificatie. Het ligt aan het soort voedsel dat ze krijgen.
1. 1 - 2- 4 - 5 - 7 - 8
2. 3 - 6 - 9 - 10 - 11
3. Kind R en S.
4. Nee. p en Q zijn twee-eiïg. Kunnen hetzelfde geslacht hebben maar hoeft
niet. Kind S is een jongen. R en S zijn ééneiïg. R was een jongen dus ......
5. Q is een meisje dus 4: X 5: X 6: XX
6. 7: Y 8: X 9: XY 10: XY 11: XY