Orgaan = Een deel van een organisme met een eigen taak.
Orgaanstelsel = Een groep organen die samen werken om een bepaalde taak uit te voeren.
Organisme = Een levend wezen.
Slide 3 - Slide
De vier rijken
Organismen (levende wezens) kunnen we verdelen in 4 rijken:
- Planten
- Dieren
- Schimmels
- Bacteriën
Slide 4 - Slide
Planten en dierlijke cel
Celmembraan: Laagje om cytoplasma, beschermt de cel en zorgt dat er uitwisseling van stoffen is.
Cytoplasma: De stroperige vloeistof in de cel.
Celkern: Regelt alles in de cel, hier ligt het DNA van de cel.
Grote centrale vacuole: Een blaasje gevuld met vocht.
Bladgroenkorrel (plastide): Geeft de groene kleur en maakt eten voor de plant.
Celwand: Harde laag die om de plantencel zit en de cel beschermt.
Slide 5 - Slide
Slide 6 - Slide
Onderdelen bloem
Bloembodem: Hier zitten de onderdelen van de bloem op vast.
Kelkbladeren: Deze bladeren beschermen de bloem als die in de knop zit.
Kroonbladeren: De mooie kleur van de kroonbladeren zorgt ervoor dat insecten worden gelokt.
Meeldraden: De meeldraden zijn het mannelijke voortplantingsorgaan van de bloem. Het bestaat uit een helmdraad en helmknop. Op de helmknop zit stuifmeel.
Stamper: Dit is het vrouwelijke voortplantingsorgaan van de bloem. Deze bestaat uit het vruchtbeginsel, stijl en stempel.
Slide 7 - Slide
Slide 8 - Slide
Insectenbloem en windbloem
Kenmerken insectenbloem:
- Grote felgekleurde kleuren
- Ruiken lekker
- Maken nectar
Kenmerken windbloem:
- Stempel en helmknoppen hangen buiten de kroonbladeren
Slide 9 - Slide
Slide 10 - Slide
Slide 11 - Slide
Slide 12 - Slide
Biotoop
- Beste leefomgeving van een organisme. (ijsbeer op de noordpool)
- Hierbij horen:
Biotische factoren, levende wezens in
dat invloed heeft. (voedsel, roofdieren)
Abiotische factoren, niet levende
omstandigheden (temperatuur, regen)
Slide 13 - Slide
Slide 14 - Slide
Planten passen zich aan
- In droge omgeving, kleine dikke bladeren en lange wortels.
- In vochtige omgeving, grote dunne bladeren en korte wortels
Slide 15 - Slide
Aanpassen dieren
- Dit doen ze voor bijvoorbeeld te isoleren!
- Bij isoleren zorgen ze dat ze een dikke laag vet of vacht hebben om veel warmte vast te houden.
Hoe doen wij dit?
Slide 16 - Slide
Slide 17 - Slide
Vorm van de kiezen
- Herbivoren hebben plooikiezen. Goed voor het vermalen van planten
- Omnivoren hebben knobbelkiezen.
- Carnivoren hebben knipkiezen/snijkiezen. Scherpe tanden om door vlees te snijden
Slide 18 - Slide
Vorm van de poten
- Topgangers: (Dieren met hoeven) zijn snel en hoog hebben goed overzicht (paarden, zebra's)
- Teengangers: Snelle en goede sprinters en springers (katten, luipaarden)
- Zoolgangers: Veel oppervlakte lopen op de hele voet en kunnen vaak grote stukken lopen en in drassige gebieden (mensen, beren)
Slide 19 - Slide
Slide 20 - Slide
Gedrag
Gedrag = alles wat een dier doet! Je reageert op prikkels.
Prikkels = Veranderingen in de omgeving
Inwendige prikkels = Van binnen uit (vb. honger)
Uitwendige prikkels = Van buiten af (vb. licht, geluid)
Slide 21 - Slide
Gedrag
Sleutelprikkel = Prikkel die telkens dezelfde reactie oproept.
Slide 22 - Slide
Slide 23 - Slide
Slide 24 - Slide
Gedrag
De norm is wat je wel of niet mag doen.
De waarde geeft aan hoe belangrijk je iets vindt (hoe waardevol).
Sociale regel: Wie te laat komt mag niet meer meedoen/meebeslissen...
Norm: Je mag niet te laten komen
Waarde: Respect (voor andermans tijd)
Slide 25 - Slide
Gedrag beïnvloed
- Je gedrag wordt overal door beïnvloed.
(door mensen om je heen)
- Ook op social media (instagram, Tiktok etc.)
- Hoeveel uur per dag zit jij op je telefoon?
Slide 26 - Slide
Algoritme
- Algoritme, een instructie met altijd dezelde volgorde
- Bepaald wat jij te zien krijgt op het internet
- Nadeel: Je ziet alleen wat je wil zien
Slide 27 - Slide
Fake News
- Nepnieuws, nieuwsberichten die niet waar zijn.
- Worden door algoritmes snel verspreid.
- Bekijk altijd de bron van het nieuws en kijk of het meerdere sites staat.