les over kleding en kleuren

les over kleding en kleuren
1 / 24
next
Slide 1: Slide
NederlandsPrimary EducationAge 13

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

les over kleding en kleuren

Slide 1 - Slide

blauw
rood
geel
groen
roze
zwart

wit
paars
de KLEUREN

Slide 2 - Mind map

rood
oranje
grijs
Spaanse vlag: rood en geel
De nationale kleur is oranje
Nederlandse vlag: rood, wit, blauw
de KLEUREN

Slide 3 - Mind map

Slide 4 - Slide

Irene is in a shop. She is looking for ma new coat.
Excuse-me madame, can you help me.
Sure, what do you want to know.
Ik am looking for a new coat for the winter. I would like a warm coat. 
Thats possible. We sell a lot of good, warm coats. Would you like a long coat or a short one? 
A shirt coat. I like purple, bleu and grey.
Look here, do you like this coat? Yes. The purple color is nice and modern. Can I try it on?
Ofcourse, there is the fitting room 
Irene is in een winkel

Slide 5 - Slide

Oh dear, I don't really like the coat now.The color is too dark for me. Do you have a lighter color?
Yes sure, perhaps is this grey one better?
Fantastic! The coat is nice, elegant and trendy and he goes well with my blue trouser. How much does it cost?
Its 49,95 euros. 
That is cheap. I'll take it.
Good, enjoy your coat. 
Irene is in een winkel-2

Slide 6 - Slide

Vragen/Questions

Slide 7 - Slide

lang
long
kort
short
nieuw
new
de winkel
the shop
hoeveel
How much
kosten
does it cost
elegant
hip
trendy
Nieuwe woorden
NIEUWE WOORDEN

Slide 8 - Mind map

weten (to know)
ik weet
jij weet
hij weet
wij weten
jullie weten
zij weten
kunnen (
ik kan
jij kan/kunt
hij kan
wij/jullie/zij kunnen
helpen (to help)
ik help
jij helpt
hij helpt
wij/jullie/zij helpen
Kunt u mij helpen (Can you help me)
Wat wil je weten (What do you want to know)
Vind je deze jas mooi (Do you like this coat)
Vinden (to find)
ik vind
jij vindt
hij vindt
wij/jullie/zij vinden
Werkwoorden2

Slide 9 - Slide

Kopen
ik koop
jij koopt
hij koopt
wij verkopen
jullie verkopen
zij verkopen
Verkopen
ik verkoop
jij verkoopt
hij verkoopt
wij/jullie/zij verkopen
Passen
ik pas
jij past
hij past
wij/jullie/zij passen
Ik koop de broek (I buy the trouser)
Wij verkopen jassen (we sell coats)
Jij past de jurk aan
Werkwoorden

Slide 10 - Slide

Oefening
Turn the wheel and conjugate the verb. For example: passen, ik pas........

Slide 11 - Slide

Wat draagt deze jongen
A
groene jurk
B
zwarte broek
C
witte broek
D
Aqua poloshirt

Slide 12 - Quiz

Welk kledingstuk is dit?
A
gele schoenen
B
rode jurk
C
roze broek
D
groene jurk

Slide 13 - Quiz

Welk kleuren zie je?
A
wit
B
paars
C
groen
D
rood

Slide 14 - Quiz

Welk kledingstuk is dit?
A
trui
B
broek
C
jas
D
schoenen

Slide 15 - Quiz

Welk kleuren zie je. En wat is dit?
A
rood
B
oranje
C
groen
D
bruin

Slide 16 - Quiz

De broek

De blauwe broek
Een blauwe broek
Een blauwe broek is mooi
De rode trui is hip.
het overhemd

Ik koop het witte overhemd

Ik koop een wit overhemd
Adjectives/ bijvoegelijke naamwoorden

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

De .................jas
A
warme
B
warm
C
mooi
D
mooie

Slide 19 - Quiz

De ....................man
A
zieke
B
gezond
C
gezonde
D
ziek

Slide 20 - Quiz

Het ...............kind
A
stout
B
lieve
C
lief
D
stoute

Slide 21 - Quiz

De .................weg
A
breed
B
brede
C
smal
D
smalle

Slide 22 - Quiz

Geef je .........glas maar.
A
leeg
B
lege
C
vol
D
volle

Slide 23 - Quiz

De .................leerling
A
lui
B
luie
C
ijverig
D
ijverige

Slide 24 - Quiz