Juego de la calle

• Spaans
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 2

El juego de la calle

Het is links

Het is rechts

Het is dichtbij...

Het is tegenover...

Het is naast...

Het is ver weg...

Wat voor aanwijzingen kun je in het Spaans geven?

1

Está delante

2

Está detrás

3

Está debajo

4

Está dentro

5

Está en / sobre / encima de

6

Está entre

7

Está a la derecha

8

Está a la izquierda

Adverbios de lugar = bijwoorden van plaats.

• Ze geven een plaatsaanduiding weer.

Aanwijzingen/direcciones

Está enfrente de...                       Het is tegenover... 

Está al lado de...                           Het is naast...

Está cerca de...                             Het is dichtbij...

Está lejos de...                               Het is ver...

Está todo recto                             Het is rechtdoor

Está a la izquierda

1. Het is rechts/aan de rechterkant
2. Het is links/aan de linkerkant
3. Het is tegenover...
4. het is voor...

Está a la derecha

1. Het is dichtbij
2. Het is rechtdoor
3. Het is links/aan de linkerkant
4. Het is rechts/aan de rechterkant

Está delante de...

1. Het is dichtbij...
2. Het is ver...
3. Het is voor...
4. Het is rechtdoor

Está cerca de...

1. Het is tegenover...
2. Het is dichtbij...
3. Het is voor...
4. Het is naast...

Es todo recto

1. Het is rechts/aan de rechterkant
2. Het is voor...
3. Het is naast...
4. Het is rechtdoor

Está al lado de

1. Het is tegenover...
2. Het is dichtbij...
3. Het is naast...
4. Het is voor...

Está enfrente de...

1. Het is voor...
2. Het is tegenover...
3. Het is rechtdoor
4. Het is naast...

Está lejos de...

1. Het is ver...
2. Het is rechtdoor
3. Het is naast...
4. Het is dichtbij...

La panadería

La tienda de ropa

El hospital

La estación

El cine

La pescadería

El banco

Juego (escuchar) 

• El pueblo de la señora González
• Escucha a la señora 
• Según las instrucciones, organiza los edificios
• Doel: geef aan waar alle gebouwen en winkels zich bevinden

La tienda de ropa

El cine

El hospital

La biblioteca

La estación

La farmacia

La pescadería

La panadería

El instituto

1. A la izquierda de la iglesia está la pescadería.
2. La tienda de ropa está a la izquierda de la pescadería
3. El hospital está a la derecha de la iglesia
4. La estación está al lado del árbol y enfrente del hospital
5. El cine está a la derecha de mi casa y al lado del árbol
6. Mi casa está a la derecha de la biblioteca
7. El instituto está enfrente de mi casa y a la derecha del banco
8. La panadería está enfrente de la estación
9. La farmacia está entre el instituto y el jardín para niños.

Juego (en parejas)

• Maak een eigen dorp aan
• Geef instructies in het Spaans zodat iemand anders de gebouwen op de juiste plek kan zetten
• Je klasgenoot moet de blokjes verplaatsen volgens de instructies 
  
• Aan het einde, beide dorpjes zijn gelijk

el banco

mi casa

la iglesia

el jardín para niños

el árbol

La tienda de ropa

El cine

El hospital

La biblioteca

La estación

La farmacia

La pescadería

La panadería

El instituto

• ¿… está a la derecha? 
• ¿… está a la izquierda? 
  
• ¿… está cerca? 
  
• ¿… está lejos? 
  
• ¿… está enfrente de…? 
  
• ¿… está al lado de…?