This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Herhaling Criminaliteit
Oefenvragen maken en bespreken
Begrippenlijst
Klaar voor tentamen?
Slide 1 - Slide
Wat is criminaliteit?
A
Asociaal gedrag.
B
Alle overtredingen die in de wet staan.
C
Alle misdrijven die in de wet staan.
D
Strafbare feiten die minder erg zijn.
Slide 2 - Quiz
Wat is GEEN risicofactor voor criminaliteit?
A
Ouders die roken
B
Groepsdruk
C
Spijbelen
D
Slechte opvoeding
Slide 3 - Quiz
Wat is géén voorbeelden van maatschappelijke omstandigheden voor crimineel gedrag?
A
slechte leef- omstandigheden
B
minder strenge normen dan vroeger
C
minder sociale controle, dus pakkans is groter
D
alcohol of drugsgebruik
Slide 4 - Quiz
Wat is een voorbeeld van tijdgebonden criminaliteit?
A
Cafés mogen na 12 uur 's nachts geen bezoekers meer binnenlaten
B
Homoseksualiteit is strafbaar in Iran, maar niet in Nederland
C
De rechter mag voor diefstal maximaal 4 jaar gevangenisstraf opleggen
D
Vreemdgaan was vroeger strafbaar, maar nu niet meer
Slide 5 - Quiz
Stel, je bent overvallen en je durft niet goed meer alleen over straat te gaan. Dat is een voorbeeld van:
A
materiële schade.
B
omgevingsfactoren.
C
veelvoorkomende criminaliteit.
D
niet-materiële schade.
Slide 6 - Quiz
Eens een dief altijd een dief. Welke theorie herken je?
A
Bindingstheorie
B
Anomietheorie
C
Aangeleerd gedragstheorie
D
Etikettentheorie
Slide 7 - Quiz
Marcia reed dronken in haar auto. Toen de politie haar staande hield zei ze: “Ik rijd juist beter als ik gedronken heb.” Welke theorie verklaart dit criminele gedrag?
A
De etikettentheorie
B
De rationele-keuze-theorie
C
De neutraliseringstheorie
D
De bindingstheorie
Slide 8 - Quiz
Welke theorie is dit voorbeeld van Toepassing: "Robin heeft geleerd om eerst te slaan, en dan vragen te stelen van zijn broer"
A
Etikettentheorie
B
Anomiettheorie
C
Bindingstheorie
D
Aangeleerd gedragstherapie
Slide 9 - Quiz
Kunnen mensen zonder bindingen sneller in de criminaliteit belanden?
A
Ja
B
Nee
Slide 10 - Quiz
wat is een proces-verbaal?
A
een politieverslag over het misdrijf en de verdachte
B
omstandigheden die de kans op criminaliteit vergroten
C
strafbare feiten die minder erg zijn
D
een verdachte van een misdrijf
Slide 11 - Quiz
De politie mag een verdachte staande houden en diegene fouileren
Wat betekent fouilleren?
A
De politie bekijkt je persoonlijke gegevens
B
De politie doorzoekt je woning
C
De politie doorzoekt je kleding en tas
D
De politie verleent hulp bij een ongeluk
Slide 12 - Quiz
14. Mag politie altijd je huis doorzoeken?
A
Ja
B
Nee
C
Alleen als je verdacht wordt van een misdrijf
D
Alleen met een huiszoekingsbevel.
Slide 13 - Quiz
Als je naar Bureau Halt moet dan:
A
Hoef je niet naar de rechter
B
Krijg je een speciale straf
C
Krijg je geen strafblad
Slide 14 - Quiz
16. Wanneer moet je voor de rechter verschijnen? Als de Officier van Justitie....
A
jouw zaak seponeert
B
een schikking treft
C
jou vervolgt
D
geen van de drie
Slide 15 - Quiz
Welke optie van een Officier van Justitie wordt hier beschreven: "Robençia krijgt een taakstraf van 120 uur nadat ze heeft bekend tegenover de officier van justitie"
A
Seponeren
B
Strafbeschikking
C
Vervolging
Slide 16 - Quiz
wie plegen meer criminaliteit?
A
Mensen in de stad
B
Mensen in een dorp
Slide 17 - Quiz
In een grote stad is de criminaliteit hoger dan in een dorp. Maar in een dorp is ………………….. groter dan in een stad.