This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Leesvaardigheid
Slide 1 - Slide
hoofdgedachte
Slide 2 - Slide
Wat is een hoofdgedachte
A
De hoofdgedachte van de tekst is in één zin samengevat waar de tekst over gaat.
B
De hoofdgedachte van een tekst is ook te wel de kernzin.
C
De hoofdgedachte van en tekst is wat de hoofd persoon denkt.
Slide 3 - Quiz
Slide 4 - Slide
Wat is de hoofdgedachte van de tekst?
A
Niet alle gevangenen hebben hetzelfde dagprogramma.
B
Iedereen van zijn werkzaal begint op dat moment en ze werken door tot half twaalf.
C
Om half twaalf gaan alle gevangenen terug naar hun cel.
D
Het programma van Ad begint om half acht. Dan staat hij op en eet hij een boterham.
Slide 5 - Quiz
onderwerp
Slide 6 - Slide
wat is het onderwerp
A
Het onderwerp is in de redekundige ontleding een vorm van het werkwoord die in persoon en getal met het onderwerp overeenstemt en in een andere tijd kan worden overgebracht.
B
Het onderwerp is voorwerp of direct object is het zinsdeel waarop de werking van het werkwoord rechtstreeks betrekking heeft.
C
Het onderwerp is is een zinsdeel dat aangeeft wat er wordt of is gedaan. Dit zinsdeel is soms één woord,
D
Het onderwerp is in de redekundige ontleding het zinsdeel dat in aantonende en vragende zinnen bepaalt hoe de persoonsvorm eruitziet.
Slide 7 - Quiz
De man heeft het gezien?
Slide 8 - Open question
Wij vinden het moeilijk.
Slide 9 - Open question
tekstdoel
Slide 10 - Slide
Wat zijn tekstdoelen?
A
Het tekstdoel is een reeks conventies voor het schrijven van een taal.
B
Tekstdoelen geven aan wat jij als schrijver wilt bereiken met jouw tekst.
C
een tekstdoel is in de redekundige ontleding een vorm van het werkwoord die in persoon en getal met het onderwerp overeenstemt en in een andere tijd kan worden overgebracht.
Slide 11 - Quiz
welke 7 tekst doelen zijn er ?
Slide 12 - Open question
Informatieve tekst
Amuserende tekst
Overtuigende tekst
Activerende tekst
Slide 13 - Drag question
Hoofd- en bijzaken.
Slide 14 - Slide
Alle belangrijke informatie die over een onderwerp wordt gegeven, noem je hoofdzaken. Minder belangrijke dingen noem je bijzaken.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 15 - Quiz
HOOFDZAKEN
- meestal aan het begin of het einde
- feiten, jaartallen of eigenschappen
Samenvatting:
alleen hoofdzaken opschrijven
BIJZAKEN
- extra uitleg en voorbeelden
- maken de tekst leuker,
duidelijker en beter te begrijpen
Slide 16 - Slide
Kernzinnen zijn niet belangrijk.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 17 - Quiz
Wat vertel je als je kort wilt vertellen waar een tekst over gaat?