Periode 2: scene maken vanuit film

Scene maken
1 / 34
next
Slide 1: Slide
DramaMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Scene maken

Slide 1 - Slide

Welkom bij deze LessonUp
Deze LessonUp beschrijft de inhoud van Hoofdstuk 3 uit de theorie-reader van Drama. Dit hoofdstuk gaat over regisseren en theater maken.

Als je dit symbool ziet:          betekent dat, dat er een gesproken uitleg is. Klik op dit symbool om de uitleg te horen.


Vul alle vragen in, zo goed als je kunt, ik kan de antwoorden die je geeft lezen. Log dus in met eigen je voor- en achternaam.
Veel plezier! 


Slide 2 - Slide

Verschillende manieren om tot theater te komen

Als je een voorstelling wilt maken, kun je op verschillende manieren te werk gaan. Je kunt bijv. een heel nieuw stuk maken, of je neemt een bestaand toneelstuk als uitgangspunt en bewerkt deze. 

Je moet drie manieren kennen om tot theater te komen. Combineer op de volgende pagina de juiste uitleg met het begrip. 

Slide 3 - Slide

Doelgroep
Een regisseur moet goed weten voor wie hij zijn voorstelling maakt. En...
Wat hij met deze doelgroep wil bereiken? Wat wil je hen meegeven?
De grappen die je maakt bij het maken van een voorstelling voor kleuters, zullen anders zijn dan die in een voorstelling voor volwassenen.

Slide 4 - Slide

3.3 Theatervormen
Een regisseur kan verschillende theatervormen gebruiken in zijn voorstelling. Hiermee hebben we al geoefend en over geleerd in blok 1. 

Slide 5 - Slide

Welke theatervormen
weet je nog?

Slide 6 - Mind map

Theater maken
Theatermaken gaat over iets (een verhaal) in scène zetten 
en 
hoe je dat doet.

Slide 7 - Slide

Enscenering
"In scène zetten"
Je maakt gebruik van: mise-en-scène (3.5)
en de materiële vormgevingmiddelen (3.4).

Slide 8 - Slide

Wat is mise-en-scène?
A
De scene die wordt uitgebeeld speelt zich in de mist af.
B
Wat wordt er gedaan met belichting tijdens een voorstelling.
C
Wie/wat staat waar op het speelveld
D
Het decor van een voorstelling

Slide 9 - Quiz

Mise-en-scene
  • Mise-en-scene betekent letterlijk: 'in de scene zetten/plaatsen'

  • Een juiste plaatsing van het decor zorgt voor een helder toneelbeeld. Waar zet je de decorstukken neer? In het midden van het speelvlak of juist niet? Op het voortoneel of het achtertoneel? Een enkele bezem vooraan in het midden van het toneel zegt iets heel anders dan een bezem ver weg geplaatst tussen andere spullen in. Waar wil je dat de focus ligt? 

  • Mise-en-scene gaat over de vraag: waar plaats je wat op het toneel? 


Slide 10 - Slide

Mise-en-scene
  • Mise-en-scene gaat ook over hoe de personages zich op de vloer bewegen en waar ze staan in het toneelbeeld. Hoe verhouden de personages zich tot elkaar? 

  • Tijdens het repeteren kun je experimenten met de mise-en-scene. Maak de opkomst en afgang van de personages niet te voor de hand liggend.

  • Mise-en-scene gaat over de vraag: waar plaats je wie op het toneel? 


Slide 11 - Slide

Mise-en-scene
Stel: je maakt een voorstelling met een machtige koning. Wat is dan een geschikte mise-en-scene? 

Schrijf je idee in ongeveer 4 zinnen op de 
volgende pagina.



Slide 12 - Slide

Mise-en-scène voor een machtige koning

Slide 13 - Open question

Zo beschrijf je de 
mise-en-scène:
Beschrijf letterlijk wat je ziet, dus: 
3 spelers liggen op de grond in het midden van het toneel. 1 speler zit erbij gehurkt.
2 spelers vanaf links en 2 spelers vanaf rechts kijken naar de liggende mensen.
1 speler kijkt vanaf achteren naar de liggende mensen en 1 loopt voorlangs.

Je mag wel houdingen beschrijven, maar niet de intentie/uitleg beschrijven.
Dus: "1 speler loopt voorlangs" en niet "1 speler loopt in paniek voorlangs".

Slide 14 - Slide

Wat is de mise-en-scène in de volgende foto's?


Let erop dat je bij het beschrijven echt de mise-en-scène beschrijft en niet de emoties.

Slide 15 - Slide

Beschrijf de mise-en-scène in deze foto.

Slide 16 - Open question

Beschrijf de mise-en-scène in deze foto.

Slide 17 - Open question

3.4 Materiële vormgevingsmiddelen 

Slide 18 - Slide


7
Materiele vormgevingsmiddelen



Decor 
Geluid (muziek en geluidseffecten)
Grime/kap
Licht
Rekwisieten/attributen
Kostuum

Slide 19 - Slide

Decor
Attributen

Slide 20 - Slide

kostuums
kap en grime

Slide 21 - Slide

licht
audiovisueel (beeld)

Slide 22 - Slide

Geluid
Geluid, waar moet je op letten?

Slide 23 - Slide

Dus... Welke twee dingen gebruik je bij ensceneren? (2 antwoorden mogelijk)
A
vormgeving
B
tekst
C
mise-en-scène
D
emoties

Slide 24 - Quiz

3.6 Spelgegevens
 Wie: Rol
-  Wat: Actie
- Waar: Ruimte/plaats
- Wanneer: Tijd
- Waarom: Motief

Slide 25 - Slide

Spelgegevens
Eén toneelstuk kun je op wel honderd verschillende manieren opvoeren. Als jij de regisseur zou zijn van het toneelstuk “Romeo en Julia” maak jij er een ander stuk van dan iemand anders uit jouw klas. Met andere woorden: Jouw enscenering is anders dan die van de ander.

 

Kijk naar de volgende twee voorbeelden van hetzelfde toneelstuk (Romeo en Julia) maar door twee verschillende regisseurs verfilmd.

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Video

Slide 28 - Video

opdracht
Rol
Actie / Verhaal
Ruimte/plaats
Tijd
Motief
Waar
Wie
Wat
(Handeling / Conflict)
Waarom
Wanneer

Slide 29 - Drag question

3.7 Verhaalopbouw
Om een stuk/scène spannend te houden, is het belangrijk om te weten hoe een verhaal is opgebouwd.

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Drag question

Slide 32 - Video

Wat is het motorisch moment in deze scène?

Slide 33 - Open question

Dit was de LessonUp
De volgende keer gaan we verder met 3.8 - 3.10.

Sla de kennis op, maar breng deze ook in de praktijk bij het maken van je theatrale presentatie!

Slide 34 - Slide