m2 unité 4 samenvatting

• Frans
• Middelbare school
• mavo
• Leerjaar 2

m2 unité 4 samenvatting

voor de kennistoets ken je:

vertrekken = partir

de voltooide tijd

alle woordjes die met sports extrêmes te maken hebben

de zinnetjes van App 7 & 9

Luister menu au choix

App 7

noem zoveel mogelijk
persoonsvormen van
PARTIR

we vertrekken morgen!

1. nous partons demain!
2. ils partent demain!
3. nous sommes partis !
4. ils sont partis

ze vertrekt ook maandag

1. elle partir aussi lundi
2. elle part aussi lundi
3. elle est partie aussi
4. partir aussi lundi

ik vertrek =
je par...

1. s
2. e
3. t
4. ir

M2D

Sebas	Djaylani	Ferdi	Jason	Kyanu	Kyan
Alex			Floris	Youri	Thomas
Tala	Mahla	Eve			Mati
Evy	Yasmine	Ranisha	Nadine	Owen	Sem
Dylan		Dario			Rick

Docent

Plan du cours

- Herhaling passé composé

- luisteropdracht

- schrijfvaardigheden 

Doel

• Objectif : Je kunt een kort reisverslag van een steentrip schrijven

ik heb gegeten

1. j'ai manger
2. j'ai mangé
3. je mangé
4. je suis mange

hij is uitgestapt

1. il est descendu
2. il a descendu
3. il descendu
4. il être descendu

de voltooide tijd heet en français de

....... passé composé !

passé composé = 2 woorden, dus altijd 2 werkwoorden:

een pv + volt.deelwoord

ik ben teruggegaan

1. je retourne
2. j'ai retourné
3. je suis retourné
4. tu es retourné

wat is hier fout?
nous avons sauter

hebben jullie gehoord dat....?

1. vous entendez que...?
2. vous entendu que...?
3. vous êtes entendu que...?
4. vous avez entendu que...?

wat hoort er dus voor het volt.deelwoord te staan?

je .... gekeken = tu .... regardé

wat hoort er dus voor het volt.deelwoord te staan?

hij .... gebleven = il .... resté

notre train part de la voie 3...

1. onze trein komt binnen op spoor 3
2. onze trein botst op spoor 3
3. onze trein vertrekt van spoor 3
4. onze trein gaat terug naar spoor 3

elles ..... ...... chez moi =
ze zijn gebleven bij mij

1. ont resté
2. ont restée
3. sont restée
4. sont restées

ils ont regardé un bon film

vous êtes retourné à Paris?

tu as acheté un billet?

nous sommes restés ici

il a voyagé en avion

je suis partie en France

être

avoir

Lotte is naar Parijs gegaan =
Lotte ..... ..... à Paris

1. a allé
2. est allé
3. a allée
4. est allée

ik heb gemaakt mijn huiswerk =
j..... ...... mes devoirs

1. ai fairé
2. ai faitu
3. suis fait
4. ai fait