Toetsweek 2

Toetsweek 2
Toetsstof
Praktische economie
Hoofdstuk 4 paragraaf 1,2,3 en 5
Hoofdstuk 5 paragraaf 1
1 / 17
next
Slide 1: Slide
BedrijfseconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Toetsweek 2
Toetsstof
Praktische economie
Hoofdstuk 4 paragraaf 1,2,3 en 5
Hoofdstuk 5 paragraaf 1

Slide 1 - Slide

Wat is een balans?
A
De balans geeft de bezittingen, schulden en eigen vermogen op een bepaald moment weer
B
De balans geeft de bezittingen, schulden en eigen vermogen over een bepaalde periode weer
C
Een balans is een overzicht van kosten en opbrengsten op een bepaald moment
D
Een balans is een overzicht van kosten en opbrengsten over een bepaalde periode

Slide 2 - Quiz

Linkerzijde balans

Rechterzijde balans

Passiva
Activa
Bezittingen
Schulden
Inventaris
Lening bank
Kasgeld
Eigen vermogen
Vreemd vermogen

Slide 3 - Drag question

Een balans is
A
Een overzicht over een tijdvak
B
Een momentopname
C
Onevenwichtig
D
In evenwicht

Slide 4 - Quiz

Welke mutatiebalans hoort bij onderstaande gebeurtenis?:
Per kas gekocht goederen €1.400.
A
Voorraad -€1.400 Kas -€1.400
B
Voorraad +€1.400 Kas -€1.400
C
Voorraad -€1.400 Crediteuren -€1.400
D
Voorraad -€1.400 Crediteuren +€1.400

Slide 5 - Quiz

Welke mutatiebalans hoort bij onderstaande gebeurtenis?:
Ontvangen per bank van debiteuren €6.400.
A
Debiteuren -€6.400 Kas -€6.400
B
Debiteuren +€6.400 Bank +€6.400
C
Debiteuren -€6.400 Bank +€6.400
D
Debiteuren +€6.400 Kas -€6.400

Slide 6 - Quiz

Op een resultatenrekening tref je niet aan
A
kosten
B
opbrengsten
C
eigen vermogen
D
winst- of verliessaldo

Slide 7 - Quiz

Geef aan of het gaat om de balans of de W & V rekening 







Balans
Winst- en verliesrekening
Bank
Huur
Hypotheek
Bedrijfsauto
Omzet

Slide 8 - Drag question

Slide 9 - Video

Een telefoon kost met btw € 438,- / btw is 21% / wat kost de telefoon zonder btw?

Slide 10 - Open question

Omzet = 
Afzet = 
Brutowinst =
Nettowinst = 
omzet - alle kosten

al het geld dat binnenkomt
omzet - inkoopwaarde
alle verkochte producten

Slide 11 - Drag question

De formule voor de break-even afzet is:
A
constante kosten / (inkoopprijs - variabele kosten)
B
variabele kosten / (inkoopprijs - variabele kosten)
C
constante kosten / (verkoopprijs - variabele kosten)
D
constante kosten / variabele kosten

Slide 12 - Quiz

Een cafetaria: gaat om vaste of een variabele kosten







Vaste kosten
Variabele kosten
servetten
plastic bakjes voor friet
Huur
afschrijvingskosten van de inventaris
Ingredienten

Slide 13 - Drag question

Welke mutatiebalans hoort bij onderstaande gebeurtenis?:
De onderneming verkoopt goederen op rekening voor €14.200. De inkoopwaarde is €9.400.
A
Debiteuren +€14.200 Voorraad -€9.400 Eigenvermogen+€4.800
B
Debiteuren -€14.200 Voorraad -€9.400 Eigenvermogen+€4.800
C
Debiteuren +€14.200 Voorraad -€14.200
D
Debiteuren +14.200 Voorraad -€9.400 Eigenvermogen-€4.800

Slide 14 - Quiz

Hoe bereken je de break-even omzet?
A
Break-even-afzet x verkoopprijs
B
Totale constante kosten/ variabele kosten

Slide 15 - Quiz

De consumentenprijs is € 135,52  
De btw is 21%.
Bereken de verkoopprijs.
Sleep het goede antwoord hier naar toe!
De consumentenprijs is € 135,52  
De btw is 21%.
Bereken de btw.
Sleep het goede antwoord hier naar toe!
€ 163,98
€ 112,00 
€ 28,46
€ 23,52

Slide 16 - Drag question

Slide 17 - Slide