This lesson contains 45 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Zorgen ervoor dat
woorden, zinnen en alinea's
met elkaar samenhangen.
Aan een
signaalwoord
zie je met
welk tekstverband
je te maken hebt.
a. Als het vriest, kunnen we misschien gaan schaatsen.
b. Ik houd van schaatsen op sloten, kanalen en dichtgevroren meren.
c. Voordat ik ga schaatsen trek ik altijd een thermoshirt aan.
- chronologisch verband
- opsommend verband
- tegenstellend verband
- toelichtend verband
- voorwaardelijk verband
- redengevend verband
- oorzakelijk verband
- concluderend verband
(en meer)