A1_7
1 / 10
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
This item has no instructions
Doe niet zo irritant!
Je (...) de hele tijd te klagen!
Je (...) de hele tijd te klagen!
A
staat
B
ligt
C
zit
D
loopt
Slide 2 - Quiz
This item has no instructions
Zeg het anders:
"Ik maak een fout"
"Ik maak een fout"
A
Ik ben het vergeten
B
Ik vergis me
C
Ik voel me niet goed
D
Ik verveel me
Slide 3 - Quiz
grammatica, maak af
Hij ... naar Videoland ...
A
bent, gegaan
B
heeft, gekeken
C
is, gegaan
D
hebt, gekeken
Slide 4 - Quiz
perfectum, maak af
Na mijn werk ga ik naar DCA
(...) ga ik naar huis.
(...) ga ik naar huis.
A
(...) = en dan
B
(...) = en toen
Slide 5 - Quiz
wat hoort erbij?
Welk woord is een 'de' woord?
A
bestek
B
vergadering
C
konijn
D
goud
Slide 6 - Quiz
tegenovergestelde
Ik blijf thuis ...
(2 x goed)
(2 x goed)
A
omdat ik ben ziek
B
want ik ben ziek
C
omdat ik ziek ben
D
want ik ziek ben
Slide 7 - Quiz
This item has no instructions
Wanneer gebruik je het werkwoord 'zullen' NIET?
A
bij een belofte
B
bij een wens
C
bij iets dat waarschijnlijk zo zal zijn
D
bij een voorstel
Slide 8 - Quiz
grammatica, maak af
Weet jij (...) die aflevering op Netflix (...)?
A
als, staat
B
als, zit
C
of, staat
D
of, zit
Slide 9 - Quiz
prepositie
Wat is dit?
de ...
de ...
Slide 10 - Open question
Grammatica
