Wo 13 dec tekst structuren

tekststructuren
1 / 13
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

tekststructuren

Slide 1 - Slide

In een tekst wordt in de inleiding een beschrijving gegeven van het vaccinatieprogramma tegen Covid-19. In het middenstuk worden de voors en de tegens van dit programma besproken. In het slot trekt de schrijver een conclusie.

Welke structuur past bij deze tekst?
A
argumentenstructuur
B
aspectenstructuur
C
verklaringsstructuurr
D
voordelen-en-nadelenstructuur

Slide 2 - Quiz

Welke tekststructuur past het beste bij het volgende onderwerp?

Ontstaan van een regenboog

A
verklaringstructuur
B
probleem-oplossingstructuur
C
voordelen en nadelenstructuur
D
aspectenstructuur

Slide 3 - Quiz

Welke tekststructuur hoort bij deze hoofdvraag, denk je? 

Hoofdvraag: Op welke manier(en) kan het probleem worden opgelost?
A
Verleden-heden-toekomst structuur
B
Argumentstructuur
C
Probleem-en-oplossingstructuur
D
Voordelen-en-nadelenstructuur

Slide 4 - Quiz

Welke tekststructuur past het best bij een tekst over de toename van het aantal verkeersongelukken?
A
voordelen-en nadelenstructuur
B
argumentatiestructuur
C
vraag- en antwoordstructuur
D
probleem-oplossingsstructuur

Slide 5 - Quiz

Welke tekststructuur past het beste bij het volgende onderwerp?

Is het handig om een coronaprik te halen?
A
probleem-en-oplossingstructuur
B
verklaringsstructuur
C
aspectenstructuur
D
voordelen-en-nadelenstructuur

Slide 6 - Quiz

timer
2:00
Inleiding
slot
middenstuk
Meestal 1 alinea
Meestal 1 alinea
conclusie
een of meerdere vragen stellen
aanleiding vertellen
onderwerp aankondigen
functie is aandacht treken
functie: opbouw/tekststructuur vertellen
functie: hoofdgedachte uitwerken
functie: deelonderwerpen bespreken
samenhang door verbindingsmanieren
samenvatting
meerdere alinea's
functie: tekst afsluiten
oproep doen
aanbeveling maken

Slide 7 - Drag question

Welke tekststructuur herken je door
een opsomming van positieve en
negatieve kanten van een verschijnsel in de tekst?
A
bewargumentstructuur
B
probleem-en-oplossingstructuur
C
voordelen-en-nadelenstructuur
D
verklaringstructuur

Slide 8 - Quiz

Sleep de juiste kern naar de juiste tekststructuur
verleden-heden-toekomststructuur
probleem-oplossings-structuur
verklaringsstructuur
situatie vroeger
situatie nu
kenmerken/voorbeelden
redenen/
oorzaken
verdere beschrijving van het probleem/oorzaken/
gevolgen/ oplossingen

Slide 9 - Drag question

Sleepvraag: 
Sleep de juiste inleiding naar de juiste tekststructuur
aspecten-
structuur
probleem/
oplossing-
structuur
verklarings-
structuur
inleiding:
onderwerp

inleiding:
probleem
inleiding:
bepaald
verschijnsel

Slide 10 - Drag question

WAAR
NIET WAAR
Als een tekst een duidelijke, vaste tekststructuur heeft, 
zijn verbinding- of signaal-woorden overbodig.
Een achtergrondartikel
 leent zich minder goed voor een verklaringsstructuur 
dan een nieuwsbericht.
Een opiniestuk leent zich beter voor een argumentatiestructuur 
dan een nieuwbericht.
Een nieuwbericht heeft vaak een aspectenstructuur.
In een nieuwsbericht 
valt de schrijver vaak 
met de deur in huis:
het belangrijkste nieuws.
In een tekst met een probleem-maatregelstructuur
 wordt nooit de oorzaak van het probleem besproken.

Slide 11 - Drag question

Sleepvraag: 
Sleep de juiste inleiding naar de juiste tekststructuur
argumentatie-
structuur
aspecten-
structuur
probleem/
oplossing-
structuur
verklarings-
structuur
voor- en
nadelen-
structuur
inleiding:
stelling,
standpunt
inleiding:
onderwerp

inleiding:
probleem
inleiding:
bepaald
verschijnsel
inleiding:
vraag
of 
stelling

Slide 12 - Drag question

Tekststructuren
probleem-oplossings-structuur
verschijnsel-verklaring-structuur
verschijnsel-bespreking-structuur
voordelen-nadelen-structuur
bewering-argument-structuur
Inleiding: bewering
middenstuk: oplossing probleem
middenstuk: bespreking verschijnsel
slot: conclusie en/of samenvatting
middenstuk: verschillende verklaringen voor verschijnsel

Slide 13 - Drag question