imparfait

L'imparfait
onvoltooid verleden tijd
1 / 25
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

L'imparfait
onvoltooid verleden tijd

Slide 1 - Slide

Onvoltooid verleden tijd


L’Imparfait wordt gebruikt om:
  •  Een gebeurtenis of situatie in de verleden tijd die langere tijd duurde of nog voortduurt
  • Een (lange) beschrijving te geven
  • Te beschrijven hoe mensen of dingen in het verleden waren
  • Herhaalde of gewoonlijke acties in het verleden te weergeven
  • Weersverwachting



Passé Composé (voltooid verleden tijd)

Slide 2 - Slide

Hoe vorm ik de imparfait?
1. Zoek de nous-vorm
2. Haal de -ons eraf
3. Plak de uitgangen van de imparfait erachter
(ais-ais-ait-ions-iez-aient)

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Hoe vind je de stam van de imparfait?
A
passé composé - é
B
Nous-vorm, -ons
C
je vorm
D
Hele werkwoord -er

Slide 6 - Quiz

Sleep de uitgangen naar het juiste persoonlijk voornaamwoord. 
je / tu
il / elle / on
nous
vous
ils / elles
-ais
-ait
-ions
-iez
-aient

Slide 7 - Drag question

Wat zijn de juiste uitgangen van de imparfait?
A
ais, ais, ait, ions, iez, aient
B
iez, aient, ons, t, s , ens

Slide 8 - Quiz

En nu even zelf... Hoe maak je de imparfait ook alweer? noteer de 2 stappen.

Slide 9 - Open question

Imparfait
Welke vorm is GEEN imparfait?
A
C'était
B
Nous chantons
C
Il y avait
D
Je voulais

Slide 10 - Quiz

Imparfait:
il + rester
A
resterait
B
restait
C
restais
D
est resté

Slide 11 - Quiz

Nous (imparfait) ___
A
avons
B
avions
C
aivons
D
avoins

Slide 12 - Quiz

elles (parler, imparfait)
A
parlent
B
parlait
C
parle
D
parlaient

Slide 13 - Quiz

De imparfait is de toekomende tijd.
A
Vrai
B
Faux

Slide 14 - Quiz

Je (trouver, imparfait)
A
trouvait
B
trouve
C
trouvais
D
trouvai

Slide 15 - Quiz

Elles (donner, imparfait)
A
donnaient
B
donniez
C
donnions
D
donnait

Slide 16 - Quiz

Kies de juiste vorm

(parler / imparfait) je ...
A
je parle
B
je parlais
C
j'ai parlé
D
je parles

Slide 17 - Quiz

vetaal: ik praatte (imparfait)
A
je parlait
B
je parlais
C
je parle
D
j'ai parlé

Slide 18 - Quiz

Zet in de imparfait
on (avoir)
A
on avais
B
on avoirait
C
on avait
D
on avions

Slide 19 - Quiz

Elles (aller, imparfait) toujours ensemble.
A
vont
B
allont
C
allaient
D
allez

Slide 20 - Quiz

Nous (regarder) un film
A
regardaient
B
regardions
C
regardons
D
regardiez

Slide 21 - Quiz

Je suis --> imparfait
A
J'avais
B
J'étais
C
Je étais

Slide 22 - Quiz

Nous dansons --> imparfait
A
dansions
B
danses
C
dansons
D
dansiez

Slide 23 - Quiz

Elle regarde --> imparfait
A
regardeait
B
regardait
C
regarda
D
regarderait

Slide 24 - Quiz

Vous changez --> imparfait
A
changerez
B
changez
C
changer
D
changiez

Slide 25 - Quiz