This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Hoe was het ook alweer? Lezen mavo 4
Slide 1 - Slide
Signaalwoorden
Slide 2 - Slide
Welk signaalwoord is een signaalwoord voor voorbeeld?
A
zoals
B
ten slotte
C
tegenover
D
denk aan
Slide 3 - Quiz
Welk signaalwoord is GEEN signaalwoord voor 'tijdsvolgorde'?
A
eerst
B
ten slotte
C
daarna
D
denk aan
Slide 4 - Quiz
De signaalwoorden in een instructie zijn de signaalwoorden van een:
A
opsomming
B
tegenstelling
C
lidwoorden
D
doel-middel
Slide 5 - Quiz
Welk signaalwoord is een signaalwoord voor voorbeeld?
A
toch
B
ten slotte
C
tegenover
D
denk aan
Slide 6 - Quiz
Welk signaalwoord is een signaalwoord voor tegenstelling?
A
Zoals
B
Ten slotte
C
Hoewel
D
Denk aan
Slide 7 - Quiz
Welk signaalwoord is een signaalwoord voor reden?
A
ten eerste
B
omdat
C
bijvoorbeeld
D
maar
Slide 8 - Quiz
Wat is een signaalwoord
Wat zijn signaalwoorden?
A
Woorden die verbanden tussen zinnen leggen
B
Woorden die zelfstandig een betekenis hebben
C
Woorden die iets zeggen over het zelfstandig naamwoord
D
Woorden die extra informatie geven
Slide 9 - Quiz
Signaalwoord
Geen signaalwoord
ook
aan
word
zo
door
slecht
Slide 10 - Drag question
Signaalwoorden
van voorbeeld
Signaalwoorden
van voorwaarde
Signaalwoorden van opsomming
Signaalwoorden van samenvatting
Signaalwoorden van oorzaak&gevolg
Signaalwoorden van tegenstelling
Signaalwoorden van tijd
Signaalwoorden van conclusie
dus
vervolgens
echter
omdat
kortom
ten tweede
mits
bijvoorbeeld
als
zoals
al met al
vervolgens
hierdoor
want
maar
daarentegen
ook
Slide 11 - Drag question
Hoofdgedachte
Het belangrijkste wat er over het onderwerp wordt gezegd is de hoofdgedachte.
Dat is wel een hele zin, maar geen vraagzin!
Ook de hoofdgedachte vind je meestal in de inleiding of aan het einde van de tekst
Slide 12 - Slide
Wat is de hoofdgedachte?
Slide 13 - Slide
Wat is de hoofdgedachte?
De hoofdgedachte = ?
A
Man vindt vogelspin in fruit, dit is vrij uniek.
B
Arnhemmer Bart van den Akker houdt van druiven.
C
Albert Heijn zegt dat er wel vaker spinnen gevonden worden in bakjes druiven.
D
De vrouw van Bart van den Akker koopt druiven.
Slide 14 - Quiz
Wat is de hoofdgedachte van de tekst?
Wat betekent het woord hoofdgedachte?
A
De belangrijkste zin van een alinea
B
Het onderwerp van de tekst.
C
Een uitspraak waar je het wel of niet mee eens bent.
D
Het belangrijkste wat over het onderwerp wordt gezegd in één zin.
Slide 15 - Quiz
Artikel schrijven
Het artikel bestaat altijd uit:
inleiding
kern
slot
Dit zijn dus tenminste 3 alinea's
Slide 16 - Slide
Waar zet je de aanleiding voor het schrijven van het artikel?
A
In het middenstuk
B
In het slot
C
In de titel
D
In de inleiding
Slide 17 - Quiz
Je gaat een artikel schrijven over 'eindexamen in coronatijd' Welk schrijfdoel kies jij?
A
Overtuigen
B
Informeren
Slide 18 - Quiz
Je ziet hier de eerste alinea van de tekst 'Waarom jongens geen meisjes zijn en meisjes geen jongens'. Op welke manier wordt deze tekst ingeleid in alinea 1?
A
Door de aanleiding te noemen voor het schrijven van het artikel
B
Door een voorbeeld te geven bij het onderwerp
C
Door een voor de tekst belangrijke vraag te stellen
D
Door het standpunt van de schrijver weer te geven
Slide 19 - Quiz
Waarom moet je een naam onder het artikel schrijven?
A
Het is een persoonlijke tekst
B
Het is een e-mail
C
Het is een nieuwbericht
D
Het is een brief namens je familie
Slide 20 - Quiz
Regels voor een nieuwsbericht?
Slide 21 - Mind map
Wat is het voornaamste schrijfdoel van nieuwsberichten?
A
overhalen
B
informeren
C
iets leuks vertellen
D
een mening geven
Slide 22 - Quiz
Een nieuwsbericht bestaat uit
A
inleiding-kern-slot
B
lead-middenstuk-slot
C
lead-middenstuk
D
minimaal drie alinea's en een afbeelding
Slide 23 - Quiz
Wat is niet zo beleefd om in een e-mail te doen?
A
leestekens gebruiken
B
hoofdletters aan het begin van een zin
C
de datum boven de tekst zetten
D
de eerste zin met 'ik' beginnen
Slide 24 - Quiz
Wat is de aanhef in een zakelijke mail?
A
het onderwerp
B
Hoi,
C
Geachte meneer De Vries,
D
Apeldoorn, 7 maart 2023
Slide 25 - Quiz
een e-mail....
Slide 26 - Mind map
Welke personen stuur je een zakelijke e-mail?
Zakelijke e-mail
De burgermeester
De directeur van de school
Je beste vriend
Je voetbaltrainer
Slide 27 - Drag question
Slotgroet
In steekwoorden aangeven waar de tekst over gaat.
Naam van de schrijver.
E-mailadres van geadresseerde.
Aanhef
Kern van de tekst met argumenten
Inleiding met stelling.
Slot alinea met conclusie / verzoek.
E-mailadres van persoon die de e-mail ook te lezen krijgt, maar aan wie de e-mail niet direct is gericht.
Slide 28 - Drag question
Zet de juiste tekstsoorten bij de juiste tekstdoelen.
Tekstdoel Informeren
Tekstdoel Overtuigen
Tekstdoel Amuseren
Tekstdoel activeren
Tekstdoel instrueren
Een nieuwsbericht over een schietpartij.
Recensie over mijn gelezen boek
Een mop in een tijdschrift
Een oproep op een website om te gaan protesteren.
Artikel op een website warin iemand zijn mening geeft over een vuurwerkverbod.