Spelling en gramm alles door elkaar 2F

Quiz!
Maak 2-tallen & voer beide namen in. 
1 / 26
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Quiz!
Maak 2-tallen & voer beide namen in. 

Slide 1 - Slide



    Welk woord moet je invullen op de stippellijn:

                     Deze soep ....... nergens naar.
A
proeft
B
smaakt

Slide 2 - Quiz

Wat is de pv in deze zin?

Joost heeft hem geroepen!
A
Joost
B
hem
C
heeft
D
geroepen

Slide 3 - Quiz

Wat is het voltooid deelwoord in deze zin?
Joost heeft hem geroepen!
A
Joost
B
hem
C
heeft
D
geroepen

Slide 4 - Quiz

Wat is de juiste spelling?

A
Houd hij van me?
B
Houdt hij van me?

Slide 5 - Quiz

Welke spelling is juist?

A
oud-collega  
B
oudcollega

Slide 6 - Quiz

Welke spelling is juist?
A
pannekoek
B
pannenkoek

Slide 7 - Quiz

Wat is het meervoud van melodie?
A
Melodieën
B
Melodiën

Slide 8 - Quiz

En het meervoud van bacterie?
A
bacterien
B
bacteries
C
bacteriën
D
bacteria

Slide 9 - Quiz

Wat betekent 'sober'?
A
eenvoudig
B
verdrietig

Slide 10 - Quiz

Hij is veel groter .......
A
als mij
B
dan ik
C
als ik
D
dan mij

Slide 11 - Quiz

Wow, mijn zusje is gewoon even groot
A
als mij
B
dan mij
C
dan ik
D
als ik

Slide 12 - Quiz

Wat hoort op de ..... ?

"ik ........ deze taalquiz best wel leuk"
A
vinden
B
vind
C
vindt
D
vonden

Slide 13 - Quiz

grammatica

Welke zin is helemaal goed?
A
Ik heb vier keer heel hard geniesd.
B
Ik heb vier keer heel hard geniest.

Slide 14 - Quiz

grammatica

Welke zin is helemaal goed?
A
Ik heb daar nu al drie keer gesolliciteert .
B
Ik ben gisteren dan eindelijk verhuist.
C
Ik heb die playlist al 100 X beluisterd!
D
Ik irriteer me kapot aan haar.

Slide 15 - Quiz

spelling
Welk woord is FOUT geschreven?
A
appartement
B
raport
C
bodem
D
plafond

Slide 16 - Quiz

woordenschat
Wat betekent belemmeren?
A
verhinderen
B
zeuren
C
remmen
D
jaloers zijn

Slide 17 - Quiz

woordenschat
Wat betekent vermijden?
A
voorkomen
B
meisjesachtig
C
rekening houden met
D
onthouden

Slide 18 - Quiz

werkwoordspelling
(beantwoorden)...je de volgende vraag wel goed?
A
Beantwoort
B
Geantwoord
C
Beantwoord
D
Beantwoordt

Slide 19 - Quiz

meervoud
welke is fout?
A
programma's
B
televisie's
C
winkels
D
mango's

Slide 20 - Quiz

meervoud
wat is fout?
A
cadeaus
B
museums
C
theoriën
D
sauzen

Slide 21 - Quiz

samenstelling
welke is fout?
A
artsenpost
B
ziekenwagen
C
paardefokkerij
D
abrikozenjam

Slide 22 - Quiz

samenstelling
welke is fout?
A
zonneschijn
B
beukennootje
C
oogetuige
D
ziekenboeg

Slide 23 - Quiz

werkwoordspelling
(worden) ... je docent boos als je een onvoldoende haalt?
A
word
B
wordt

Slide 24 - Quiz

Welke is of welke zijn goed geschreven?
A
dvd'tje
B
80-jarige
C
donkerblauwe en-groene broeken
D
niet-roker

Slide 25 - Quiz

Bedankt!!!
Mooie resultaten! 


Einde quiz.

Slide 26 - Slide