les 5 - P2 - woensdag 29 november 2023

Les 5 - periode 2 - woensdag 29 november 2023
1 / 12
next
Slide 1: Slide
SpaansMBOStudiejaar 1

This lesson contains 12 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Les 5 - periode 2 - woensdag 29 november 2023

Slide 1 - Slide

¿Qué hacemos hoy?
Leerdoelen:


1. Ik herhaal de dagen van de week 
2. Ik herhaal het Spaanse alfabet & ik doe een luisteroefening waarbij ik gespelde letters en leestekens opschrijf
3. Ik oefen met het vervoegen van de regelmatige werkwoorden



Slide 2 - Slide

Los días de la semana: 

De dagen van de week
Qué día es hoy?
Qué día es mañana?

Slide 3 - Slide

Oefenen met StudyGo
¿Cuál es to correo
electrónico?

Slide 4 - Slide

Luisteroefening (blz. 42)

Slide 5 - Slide

Escuchamos (=we luisteren)
Schrijf wat je hoort, op in het Spaans. 
Het is een oefening in luisteren en daarna opschrijven. 
Ik ga ook namen spellen, een emailadres, én er komen cijfers voorbij. 
Gebruik het lege blaadje om je verhaal
op te schrijven...

Slide 6 - Slide

Oefening 1.09 & 1.10 (blz. 142/143)
Met behulp van jullie werkwoorden-kaartje gaan jullie oefening 1.09 & 1.10 maken. Werkwoorden op -ar :-)
Hieronder de betekenissen van sommige werkwoorden 

comprar
kopen
caminar
wandelen
pagar
betalen
enviar
versturen
bailar
dansen
viajar
reizen
significar
betekenen

Slide 7 - Slide

Ejercicio 1.09 (blz. 142/143)
  1. Ricardo escucha la radio.
  2. Yo compro un libro (=een boek).
  3. Juan paga la cuenta (=de rekening).
  4. Nosotros viajamos en autobús.
  5. Julia estudia inglés.
  6. ¿Tú hablas español?
  7. Vosotros envíais una carta (=een brief).
  8. José y Pilar bailan mucho.
Hele werkwoord 
-ar    =
de stam
bijv. hablar

Slide 8 - Slide

Ejercicio 1.10 (blz. 143)
  1. Mi hermano estudia medicina en la universidad.
  2. Carolina baila flamenco en su tiempo libre (=vrije tijd).
  3. Marta y Enrique caminan por la calle.
  4. Los turistas pagan tres euros por un billete de autobús.
  5. Nosotros hablamos un poco de español, somos principiantes (beginners)
  6. ¿Tú trabajas en el centro de Valencia?
  7. Yo compro pan (=brood) y leche (=melk) en el supermercado.
  8. ¿Vosotros viajáis en avión en Holanda? 
  9. ¿Qué significa la palabra 'muchacha'?

Slide 9 - Slide

We vertalen samen

Ik leer Spaans.                                                     hablar = spreken

Woon jij in Nederland?                                    vivir = wonen

Vandaag eten we pizza.                                 comer = eten


Slide 10 - Slide

Lessen Spaans
Volgende week vallen de lessen Spaans              uit jullie rooster.

Ik ga de 3e jaars studenten examineren, en werk daarom volgende week op maandag en woensdag.

Ik zie jullie graag weer op dinsdag 12 december. 

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide