1HV Ch3 révision A + bespreken toets

le programme de vendredi
  • les devoirs!
  • révision Vocabulaire A
  • regarder page 104 (l'école en France) et tuyau page 105
  • les instructions
  • faire exercice 9 et 10
1 / 18
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

le programme de vendredi
  • les devoirs!
  • révision Vocabulaire A
  • regarder page 104 (l'école en France) et tuyau page 105
  • les instructions
  • faire exercice 9 et 10

Slide 1 - Slide

woorden uit
Chapitre 3, A

Slide 2 - Mind map

Wat is de juiste vertaling van:
de leraar
A
le prof
B
l'élève
C
l'école
D
la classe

Slide 3 - Quiz

Wat is géén schoolvak?
A
le français
B
le dessin
C
le portable
D
les maths

Slide 4 - Quiz

Vertaal in het Frans:
ik val

Slide 5 - Open question

Vertaal in het Frans:
wij vallen

Slide 6 - Open question

Vertaal in het Frans:
De leraar valt.

Slide 7 - Open question

Vertaal in het Frans:
De leraar valt niet.

Slide 8 - Open question

Beantwoord de vraag in het Frans.
1) Tu es en quelle classe?

2) Tu as quelles matières  aujourd'hui?

3) Tu as quelles matières mercredi?

Slide 9 - Slide

regarder ensemble:
  • page 105 > tuyau
  • page 106 > tuyau

Slide 10 - Slide

Faire:
  • exercice 9 et 10
Klaar?
Kijk eerst welke opdrachten van A je nog moet maken/verbeteren.
Maak dan in Slim Stampen "A: Overhoren N>F".
En begin alvast met het leren van de woorden van B (mag ook in Quizlet).
timer
5:00

Slide 11 - Slide

les devoirs pour mardi:
faire exercice 9 et 10
apprendre B

Slide 12 - Slide

Wat viel op in de toets?
  • instructies goed lezen!
  • werkwoorden op -er + werkwoord avoir
  • antwoord geven op een vraag
  • lezen is slechter gemaakt dan vorige keer, hoe komt dit?

Slide 13 - Slide

Werkwoorden op -er
  • regel: stam + uitgang
  • Dit ging bij de meesten goed!

Slide 14 - Slide

Wat gebeurt er als het onderwerp geen pers. voornaamwoord is?
  • le chat
  • le chat = hij (il)
  • le chat mange
  • Lisa et Julie
  • Lisa et Julie = zij (elles)
  • Lisa et Julie cherchent

Slide 15 - Slide

Antwoord geven op een vraag
  • Eet jij frietjes?
  • Tu manges les frites?
  • Non, je ne mange pas les frites.
  • Wonen jullie in Parijs?
  • Vous habitez à Paris?
  • Non, nous n'habitons pas à Paris.

Slide 16 - Slide

Verbeter je fouten met de rode pen.
Schrijf daarna op het voorblad van je toets:
  1. Ben je tevreden? Waarom wel/niet?
  2. Welke onderdelen moet je  nog een keer goed leren/oefenen?
  3. Hoe ga je dat doen?

Slide 17 - Slide

Huiswerk voor na de vakantie
Opnieuw maken opdrachten Chapitre 2 digitaal.
Opnieuw leren werkwoord avoir (p.49) en regelmatige werkwoorden (p. 72).

Maken Chapitre 3 t/m opdr 10B.
Herhalen woorden en zinnen A van Chapitre 3.

Slide 18 - Slide