This lesson contains 12 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Vroege Middeleeuwen
Slide 1 - Slide
Karel de Grote is een van de grootste heersers van de vroege middeleeuwen. Hij weet door voortdurende oorlogvoering rond 800 een groot deel van West-Europa te onderwerpen, waaronder het huidige Nederland. Het bezit van een enorm rijk levert hem de bijnaam ‘de Grote’ op. Bovendien was hij voor die tijd met 1,84 meter indrukwekkend lang.
Slide 2 - Slide
Geef twee verklaringen voor de naam 'Karel de Grote'
Slide 3 - Open question
Welk probleem had Karel de Grote m.b.t. de omvang van zijn rijk.
Slide 4 - Open question
De oplossing: het feodalisme/leenstelsel
Slide 5 - Slide
Leg in je eigen woorden uit wat feodalisme is.
Slide 6 - Open question
Domein
Een dorp met landbouwgrond heette een domein
Dit was het landgoed van een heer. Hij was de baas van een domein: alle grond was van hem.
Hij woonde soms in een donjon, een soort kasteel en soms in een vroonhof, de grote boerderij van de heer in het dorp.
Een heer kon zijn:
koning
edelman
bisschop
abt (leider van een klooster)
Slide 7 - Slide
Hofstelsel
Het domein werd bewerkt volgens het hofstelsel, het domein was in twee stukken verdeeld.
Het ene deel van de grond was verpacht (verhuurd) aan horigen voor eigen opbrengst. Zij moesten een deel van opbrengst van het hoeveland als pacht (belasting) betalen.
De opbrengst van het andere deel het vroonland was volledig van de heer. vanaf het vroonlandbestuurde de heer het hele domein.
Boeren die gebonden zijn aan het domein waar hij een akker heeft
Slide 8 - Slide
Veel plichten,
weinig rechten
Iedereen op het domein van de heer hoorde bij het domein
Horigen waren onderdeel van het domein: ze moesten de heer gehoorzaam van de grond gehoorzaam zijn
Om op de grond van de heer te kunnen wonen, moest je pacht betalen.
De horigen waren ook verplicht om herendiensten, klusjes, te doen.
Een horige moest overal toestemming voor vragen, ook om te trouwen.
Een gevluchte horige was na een jaar en een dag een vrije boer (als hij/zij niet gepakt was)
Slide 9 - Slide
Drie standen
De eerste stand:
De geestelijken. Zij zorgden voor alles wat met geloof te maken had.
De tweede stand:
De adel. Zij bestuurden het land, verzorgden de rechtspraak en verdedigden
het land als er oorlog was.
De derde stand:
De rest van de bevolking. Zij zorgden voor het voedsel.
In de Middeleeuwse standenmaatschappij hadden de eerste en de tweede stand alle rechten, en de derde stand vrijwel alle plichten (zoals het betalen van belasting).
Aan deze verdeling werd niet getwijfeld: God heeft het zo gewild.