Unit 2 BIG Game Lesson 10

Starting assignment 
1 / 14
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Starting assignment 

Slide 1 - Slide

The Present Simple
Present Simple

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

De SHIT regel heeft te maken met werkwoorden. Wat zijn voorbeelden van werkwoorden?
A
ik, jij, hij, zij, wij, jullie, zij
B
wat, waar, wanneer
C
lopen, slapen, lachen
D
baby, studie, universiteit

Slide 4 - Quiz

De SHIT regel gaat over werkwoorden in de tegenwoordige tijd. Welk voorbeeld gebruikt deze tijd NIET?
A
gewoontes
B
feiten
C
dingen die regelmatig gebeuren
D
iets dat gebeurt is

Slide 5 - Quiz

Als we het over de SHIT regel hebben, staat SHIT voor...
A
Poep
B
She hits him
C
She, He, It
D
een scheldwoord

Slide 6 - Quiz

De SHIT regels betekend dat er iets moet veranderen aan het werkwoord.
Wat moet je doen?
A
Het werkwoord moet eindigen op een s
B
een y wordt een ie
C
Je moet he, she, it voor het werkwoord zetten
D
je gebruikt de stam + s

Slide 7 - Quiz

I ... a lot in school
My brother ... nothing at school
My parents ... in Rotterdam
Mrs van der Veen only ... 4 days a week
I ... playing Minecraft
My sister ... watching videos
prefers
like
works
work
learns
learn

Slide 8 - Drag question

Wat is de SHIT regel?
Kan jij de shit regel duidelijk uitleggen aan iemand anders?

Slide 9 - Slide

Schrijf een zin over jezelf in het Engels

Slide 10 - Open question

Present Continuous (aan de gang zijn tegenwoordige tijd)

When?
Now, right now, at this moment, during this time

How?
 am/is/are+werkwoord+ing

Slide 11 - Slide

Present Continuous
Basic rule: subject + (to) be + verb + ing
When: When something is happening now!



I
you
he/she/it
we
you
they
positive
am
are
is
are
are
are
walk
walk
walk
walk
walk
walk
ing
ing
ing
ing
ing
ing

Slide 12 - Slide

Choose the Present Continuous.

Listen! The birds ___ a song!
A
sing
B
singing
C
are sing
D
are singing

Slide 13 - Quiz

Present continuous - Questions
Form of to be +
Subject +
Verb + ing
?
Am
I
Watching
TV?
Are
you/we/they
Watching
TV?
Is
he/she/it
Watching
TV?

Slide 14 - Slide