Lezen H3 en 4

Programma komende weken
  • Géén toets in week 15. In plaats daarvan een schrijfopdracht
  •  Toets over grammatica in week 20
  • Eindtoets: lezen (week 25/26)
1 / 20
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Programma komende weken
  • Géén toets in week 15. In plaats daarvan een schrijfopdracht
  •  Toets over grammatica in week 20
  • Eindtoets: lezen (week 25/26)

Slide 1 - Slide

Schrijfopdracht week 15
  • Betoog. Uitleg volgt morgen.
  • Opdracht maak je in de les (45 min), maar voorbereiding is huiswerk in de periode tot die tijd.
  • In de lessen volgende week: herhaling van grammatica woordsoorten
  • Vandaag: opfrissen argumenteren

Slide 2 - Slide

Argumenteren en weerleggen

Slide 3 - Slide

Doel van de les
Ik weet welke vormen van argumentatie er zijn.
Ik weet welke argumentatiestructuren er zijn. 
Ik begrijp de begrippen tegenargumentatie en weerlegging
Ik herken de signaalwoorden die horen bij argumentatie en tegenargumentatie

Slide 4 - Slide

Standpunt en argument

Argumenten kun je herkennen aan signaalwoorden. Woorden als want, omdat, en immers geven aan dat er een argument volgt.


Aan de woorden ik vind....., ik ben van mening... herken je een standpunt.

Slide 5 - Slide

Feitelijke argumenten

Een feitelijk argument is waar of onwaar en kun je controleren.


Voorbeeld
Ik ga morgen naar de film kijken in Luxor, want die bioscoop is bij mij om de hoek.


Slide 6 - Slide

Waarderende argumenten

Over een waarderend argument kun je niet controleren. Het is goed om daarom extra argumenten te geven (=onderschikkende argumentatie).


- Ik ga morgen naar de film kijken in Luxor, want die bioscoop vind ik veel prettiger .

Met het argument hoeft niet iedereen het eens zijn. Extra argumenten die je zou kunnen aanvoeren zijn bijvoorbeeld: ‘de stoelen zijn er erg prettig’ en ‘op elke stoel heb je goed zicht op het filmdoek’.

Slide 7 - Slide

Weerlegging

Een argument dat laat zien dat een argument zwak of onwaar is noemen we een weerlegging.


                                                                      Voorbeeld:

Vliegen is helemaal niet gevaarlijk. Weliswaar overleef je een vliegramp vaak niet, maar het komt niet vaak voor dat een vliegtuig neerstort. Uit onderzoek blijkt dat er jaarlijks veel meer mensen omkomen door auto-ongelukken.

Slide 8 - Slide

3 vormen van argumenteren
  1. Enkelvoudige argumentatie
  2. Nevenschikkende argumentatie
  3. Onderschikkende argumentatie

Slide 9 - Slide

Enkelvoudige argumentatie
Je kunt beter geen alcohol drinken.
Het is slecht voor je gezondheid.
want

Slide 10 - Slide

Nevenschikkende argumentatie
Meerdere argumenten ondersteunen zelfstandig het argument
Je kunt beter geen alcohol drinken.
Het is slecht voor je gezondheid.
Het is gevaarlijk in het verkeer.
want
want

Slide 11 - Slide

Onderschikkende argumentatie
Het onderschikkende argument ondersteunt een ander argument
Je kunt beter geen alcohol drinken.
Het is slecht voor je gezondheid.
Je lever gaat eraan kapot.
want
want

Slide 12 - Slide

Broklede is een goede school. De leerlingen halen goede cijfers.
A
enkelvoudige argumentatie
B
nevenschikkende argumentatie
C
onderschikkende argumentatie

Slide 13 - Quiz

Hij is geschikt voor deze baan als operateur, want hij heeft al 5 jaar werkervaring. Hij werkte hiervoor immers in dezelfde functie bij een Cinema Opera.
A
enkelvoudige argumentatie
B
nevenschikkende argumentatie
C
onderschikkende argumentatie

Slide 14 - Quiz

Broklede is een goede school. In de bovenbouw hangt een goede sfeer en in de onderbouw voelt iedereen zich veilig.
A
enkelvoudige argumentatie
B
nevenschikkende argumentatie
C
onderschikkende argumentatie

Slide 15 - Quiz

Een onderschikkende argumentatie bestaat altijd maar uit één argument bij het standpunt.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 16 - Quiz

De smartphone is onmisbaar. Je kan er nu bijna overal geld mee overmaken.
A
feitelijk argument
B
waarderend argument

Slide 17 - Quiz

Utrecht is een prettige stad om te wonen. Er wonen in Utrecht veel jonge gezellige mensen.
A
feitelijk argument
B
waarderend argument

Slide 18 - Quiz

Evaluatie van de les
Ik weet welke vormen van argumentatie er zijn.
Ik begrijp de begrippen tegenargumentatie en weerlegging
Ik herken de signaalwoorden die horen bij argumentatie en standpunt

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Video