week 2 les 1

• Spelling
• Basisschool
• Groep 8

Typ het woord dat je hoort

Typ het woord dat je hoort

Typ het woord dat je hoort

Typ het woord dat je hoort

Typ het woord dat je hoort

Typ het woord dat je hoort

Typ het woord dat je hoort

Typ het woord dat je hoort

Typ het woord dat je hoort

jullie sjezen

1. tt
2. vt
3. vd

jullie sjezen
v.t. jullie............

jullie sjezen
v.d. jullie hebben............

jullie sjezen

1. 1e persoon
2. 2e persoon
3. 3e persoon

jij hebt verbreed

1. tt
2. vt
3. vd

jij hebt verbreed
t.t. jij .........

jij hebt verbreed
v.t. jij .........

jij hebt verbreed

1. 1e persoon
2. 2e persoon
3. 3e persoon

bereidde hij zich voor?

1. tt
2. vt
3. vd

bereidde hij zich voor?
t.t....................hij zich voor

bereidde hij zich voor?
v.d.heeft hij zich.....

bereidde hij zich voor?

1. 1e
2. 2e
3. 3e

beloven
t.t.Hij.............veel, maar doet weinig.

verlopen
t.t. Als alles naar wens......, mag mijn moeder morgen naar huis.

bieden
Vroeger..........dat tijdschrift veel leesplezier.

betalen
v.t. Wie.........de consumpties?

wachten
Hebben jullie lang op mij.........

witten
De schilder heeft de kelder al..........

witten
De..........zolder.

verlaten
Het..............hondje.