Spelling 2 mavo/havo blok 1 + 2

1 / 30
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Blok 1
Doelen:
- je kan de pv vervoegen in de tt en de vt
- je kan het voltooid deelwoord vervoegen
- je kan de pv vervoegen in de gebiedende wijs

Slide 2 - Slide

PV in de tegenwoordige tijd

Slide 3 - Slide

Vormen van een werkwoord
Er zijn drie vormen:
1. persoonsvorm
2. infinitief
3. voltooid deelwoord
Voor je een werkwoord spelt, ga je na om welke vorm het gaat.

Slide 4 - Slide

PV in de verleden tijd (1)
Bepaal nu eerst of het een sterk of en zwak werkwoord is.

Sterk: klankverandering werkwoord (lopen-liepen)
Deze moet je uit je hoofd leren!

Slide 5 - Slide

PV in de verleden tijd (2)
Bij zwakke werkwoorden: 
ik-vorm + te(n) of ik-vorm + de(n)

Gebruik hierbij 't x-fokschaap.
1. neem de stam 
2. kijk naar de laatste letter
3. is dat een medeklinker uit 't x-fokschaap? ik-vorm + te(n)
4. is dat geen medeklinker uit 't x-fokschaap? ik-vorm + de(n)

Slide 6 - Slide

Voltooid deelwoord (1)
Ook hier geldt dat je eerst kijkt of het om sterke of zwakke werkwoorden gaat. 

Sterke werkwoorden: je hoort hoe je het moet schrijven
Zwakke werkwoorden: voltooid deelwoord eindigt op -t of -d. 
Soms kun je dit horen. 
ik werkte                ik heb gewerkt
ik baalde                ik heb gebaald

Slide 7 - Slide

Voltooid deelwoord (2)
Als je niet kan horen of je het voltooid deelwoord met een -t of een -d schrijft, kun je twee dingen doen:
1. doe de verlengproef (maak het langer): je maakt er een bijvoeglijk naamwoord van
rijpen                      het gerijpte fruit hij is gerijpt
rimpelen                     de gerimpelde huid hij is gerimpeld

2. gebruik de regel van 't x-fokschaap, zoals hij de verleden tijd

Slide 8 - Slide

Gebiedende wijs
Dit is een bevel of een aansporing.
De persoonsvorm staat vaak vooraan in de zin.
Je schrijft de persoonsvorm in de ik-vorm.

Bijv. Word nu donateur!
Antwoord altijd netjes met twee woorden!

Slide 9 - Slide

.......(melden) je zo snel mogelijk bij de conciërge!
A
Meldt
B
Meld
C
Meldde
D
Gemeld

Slide 10 - Quiz

Mijn ouders hebben er nooit over ......(peinzen) om de caravan weg te doen.
A
gepeinst
B
gepeinzd
C
gepeinsd
D
gepeinzt

Slide 11 - Quiz

....... (Leiden) u ons richting het restaurant?
A
leid
B
leit
C
leidt
D
leidde

Slide 12 - Quiz

Het ........ (sneeuwen) in Nederland meestal wel een paar keer per jaar.
A
sneeuwde
B
sneeuwt
C
sneeuwd
D
gesneeuwd

Slide 13 - Quiz

De klantenservice ....... (beantwoorden) je vraag meestal snel.
A
beantwoord
B
beantwoort
C
beantwoordde
D
beantwoordt

Slide 14 - Quiz

De styliste .........(kleden) vroeger haar klanten altijd met veel gevoel voor stijl.
A
kleedde
B
kleedden
C
kledde
D
klede

Slide 15 - Quiz

Blok 2
Doelen:
- je kan werkwoorden vervoegen in zinnen met twee onderwerpen en gezegdes
- je kan bijvoeglijke naamwoorden correct spellen
- je weet wanneer je hoofdletters en kleine letters gebruikt 

Slide 16 - Slide

Engelse werkwoorden (1)
Je vervoegt deze werkwoorden net zoals andere Nederlandse werkwoorden.

checken - hij checkt - hij checkte - hij heeft gecheckt
showen - hij showt - hij showde - hij heeft geshowd

Slide 17 - Slide

Zinnen met 2x ow en 2x pv
Bij samengestelde zinnen, kijk je per deel van de zin om welke werkwoordsvorm het gaat.

De politiewoordvoerder vertelt dat de verdachten verschillende verhalen hebben verteld. 
- de politiewoordvoerder vertelt 
- de verdachten hebben verteld 

Slide 18 - Slide

Engelse werkwoorden (3)
Als de stam eindigt op een sisklank, schrijf je -te en 
-t.

crashen - ik crashte
relaxen - ik relaxte

Slide 19 - Slide

Engelse werkwoorden (2)
- soms schrijf je een extra, onhoorbare 'e' achter de stam. Zo voorkom je een uitspraakprobleem.
ik racete ipv ik racte (racen)
- soms schrijf je 2 medeklinkers aan het einde van de ik-vorm. Zo zie je dat je het op z'n Engels uitspreekt.
ik paintballde (paintballen)
ik passte (passen)
ik streste (LET OP!) (stressen)

Slide 20 - Slide

Hoofdletters
Je schrijft het eerste woord van een zin en namen met een hoofdletter. In het leerboek staan 7 uitzonderingen en aanvullingen. 

Slide 21 - Slide

Bijvoeglijk naamwoord
1. stoffelijk: eindigen op -en              een wollen trui
'nieuwe' stoffen: geen uitgang           een polyester shirt
2. een bvn is afgeleid van voltooid deelwoord.
MAAR: schrijf het zo kort mogelijk, tenzij er uitspraakproblemen zijn! 
de gewitte muren                een geprinte foto
3. na 'te' schrijf je het bvn als infinitief  de te verlichten kamer

Slide 22 - Slide

Hoofdletters
1. 's Morgens - 83 procent
2. Mark de Jong - meneer De Jong
3. Apple, Ferrari - coopertest
4. God, de Koran - christendom, moslim
5. Koningsdag, Kerstmis - nieuwjaarsdag, kerstvakantie 
6. steentijd, middeleeuwen
7. het boek Kruistocht in spijkerbroek (titel)

Slide 23 - Slide

Hoofdletter of niet?
A
Suikerfeest
B
suikerfeest

Slide 24 - Quiz

Hoofdletter of niet?
A
familie van der Steen
B
familie Van der Steen
C
familie Van Der Steen
D
familie van Der Steen

Slide 25 - Quiz

Hoofdletter of niet?
A
augustus
B
Augustus

Slide 26 - Quiz

een ...... (bekladden) muur
A
beklaade
B
bekladden
C
beklade
D
bekladde

Slide 27 - Quiz

een ........(verkleden) man
A
verkleden
B
verklede
C
verkleedde
D
verkledde

Slide 28 - Quiz

Vroeger ....... (daten) mijn oom alleen vrouwen met blond haar.
A
datete
B
datte
C
date
D
datten

Slide 29 - Quiz

De plek waar de helikopter straks ......(landen), is .......(markeren) met de letter H.
A
landt, gemarkeert
B
landde, markeren
C
landt, gemarkeerd
D
land, gemarkeert

Slide 30 - Quiz