Herhalingstoets Interbellum 2021




Herhalingstoets
De opkomst van Hitler
Duitsland onder Hitler
Het interbellum
1 / 36
next
Slide 1: Slide
GeschiedenisMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson




Herhalingstoets
De opkomst van Hitler
Duitsland onder Hitler
Het interbellum

Slide 1 - Slide

Wat stond NIET in het verdrag van Versailles?
A
Duitsland moet zijn leger verkleinen
B
Duitsland moet herstelbetalingen doen
C
Duitsland moet zijn naam veranderen
D
Duitsland moet koloniën afstaan

Slide 2 - Quiz


Gebruik de bron
Wie is deze man? 
A
Benito Mussolini
B
Adolf Hitler
C
Joseph Stalin
D
Anton Mussert

Slide 3 - Quiz

Wie waren er schuldig aan het Duitse verlies van WO I, volgens de dolkstootlegende?
A
alleen de joden
B
alleen de communisten
C
alleen de nieuwe regering van Duitsland
D
zowel de joden als de communisten

Slide 4 - Quiz

→Op welke politieke stroming baseerde Hitler zijn ideeën?
A
communisme
B
socialisme
C
fascisme
D
liberalisme

Slide 5 - Quiz

Waarom zat Hitler in de gevangenis?
A
Hij wordt opgepakt door Frankrijk na WO I
B
Hij probeert een staatsgreep te plegen
C
Hij pleegt fraude bij verkiezingen
D
Aan het einde van WO II

Slide 6 - Quiz

Hoe heet de politieke partij van Hitler?
A
DAP
B
NSB
C
NSDAP
D
SS

Slide 7 - Quiz

In welk jaar breekt er een wereldwijde crisis uit?
A
1923
B
1929
C
1930
D
1932

Slide 8 - Quiz


In 1929 stortte de beurs op Wall Street in. Het gevolg daarvan was een wereldwijde economische crisis. Duitsland werd door deze crisis extra zwaar getroffen.
→Waarom werd Duitsland extra zwaar getroffen door de wereldwijde economische crisis?
A
De Verenigde Staten hadden hun financiële hulp aan Duitsland stopgezet.
B
Duitsland had geld uitgeleend aan andere landen om de economie weer op te bouwen.
C
Hitler had enorme schulden gemaakt om het leger weer op te bouwen.
D
Roosevelt had opdracht gegeven om alle Duitse producten uit Amerikaanse winkels te halen.

Slide 9 - Quiz

Waar kennen we Marinus van der Lubbe van?
A
Hij zat met Hitler in de gevangenis
B
Hij stak de Rijksdag in brand
C
Hij was de rechterhand van Hitler
D
Hij was de oorzaak van de Kristallnacht

Slide 10 - Quiz

Met welke beloftes probeerde Hitler aan het begin van de jaren dertig de steun van het Duitse volk te krijgen?
A
De beloftes dat de rechtsstaat zou worden ingevoerd en de werkloosheid zou worden bestreden.
B
De beloftes dat de werkloosheid zou worden bestreden en het leger zou worden herbewapend.
C
De beloftes dat het leger zou worden herbewapend en indoctrinatie zou worden toegepast.
D
De beloftes dat indoctrinatie zou worden toegepast en de rechtsstaat zou worden ingevoerd.

Slide 11 - Quiz

In welk jaar voert Hitler de machtigingswet in?
A
1925
B
1929
C
1932
D
1933

Slide 12 - Quiz

Van wanneer tot wanneer bestond de Weimarrepubliek?
A
1918-1933
B
1918-1939
C
1919-1933
D
1919-1939

Slide 13 - Quiz


De lijfwacht van Hitler heette?
A
Gestapo
B
SA
C
SS
D
Hitlerjugend

Slide 14 - Quiz

Hoe heette de Duitse jeugdbeweging voor jongens in de jaren '30?
A
Hitlerjugend
B
Hitlerjungs
C
Bund Deutscher Jungens
D
Bund Deutscher Mädchen

Slide 15 - Quiz

Hoe heette de Duitse jeugdbeweging voor meisjes in de jaren '30?
A
Hitlerjugend
B
Bund Deutscher Mädchen
C
Bund Deutscher Fraue
D
Mädchen für Hitler

Slide 16 - Quiz

In welk jaar werden de Neurenberger rassenwetten ingevoerd?
A
1933
B
1935
C
1938
D
1939

Slide 17 - Quiz

In welk jaar vond de Kristallnacht plaats?
A
1933
B
1935
C
1938
D
1939

Slide 18 - Quiz

→Welk land werd als eerste door Hitler aan Duitsland toegevoegd?
A
Polen
B
Oostenrijk
C
Tsjecho-Slowakije
D
Denemarken

Slide 19 - Quiz

→Wat is de appeasementpolitiek?
A
Politiek die oorlog wil met Hitler.
B
Politiek die Duitsland wilde helpen door geld te geven.
C
Politiek gericht op het bewaren van vrede door Hitler zijn zin te geven.
D
Politiek om Oostenrijk bij Duitsland aan te laten sluiten/

Slide 20 - Quiz

Welk land wordt onderling verdeeld door Hitler en Stalin?
A
Oostenrijk
B
Polen
C
Rusland
D
Tsjechoslowakije

Slide 21 - Quiz


→Waarom was het vreemd dat Hitler en Stalin een niet-aanvalsverdrag sloten?
A
Hitler en Stalin waren beiden dictator.
B
Hitler had een hekel aan communisten.
C
Stalin had een hekel aan communisten.
D
Hitler en Mussolini sloten een verdrag.

Slide 22 - Quiz

Door welke gebeurtenis begint WO II?
A
Op het moment van de Anschluss
B
Op het moment dat Sudetenland bij Duitsland gaat horen
C
Op het moment Duitsland Polen aanvalt
D
Op het moment dat Hitler de verkiezingen wint

Slide 23 - Quiz

→Hoe wordt de overname van Oostenrijk genoemd?
A
Anschluss
B
Conferentie van Munchen
C
Oorlog
D
Machtigingswet

Slide 24 - Quiz

Je ziet drie leiders van Rusland/de Sovjet-Unie. 
Vraag: In welke volgorde regeerden zij? 
1
2
3

Slide 25 - Drag question

Chronologievraag: Sleep de gebeurtenissen van vroeger naar later.

Vroeger
Later
Verdrag van Versailles
Machtsovername door Adolf Hitler.
Kristallnacht
Beurskrach in de Verenigde Staten.
De Fransen bezetten het Ruhrgebied.

Slide 26 - Drag question

Vraag: Welke zinnen zijn kenmerken van totalitaire samenlevingen? 
Sleep de juiste antwoorden in het vak.
Totalitaire samenleving
Geen kenmerk
De bevolking leeft in angst.
Er is censuur.
De landbouw wordt gemoderniseerd door collectivisatie.
Met showprocessen wordt geregeld dat er geen terreur is.
Er zijn vrije verkiezingen.
De kranten mogen schrijven wat ze willen.
Propaganda wordt zo veel mogelijk voorkomen.
Eén persoon heeft alle macht.

Slide 27 - Drag question

Vraag: Welke drie opvattingen horen bij de ideeën van nationaalsocialisten in Duitsland in de jaren dertig? 
Verplaats de juiste letters naar het vak. 
Ideeën van nationaalsocialisten
niet kenmerkend
De pers moet onder censuur worden geplaatst.
De socialistische arbeiders moeten meer inspraak krijgen in de politiek.
Er moeten gelijke rechten komen voor mannen en vrouwen.
Er moet worden samengewerkt met communistische jeugdorganisaties.
Het grondgebied moet worden uitgebreid.
Het leger moet worden herbewapend.

Slide 28 - Drag question

In 1929 stortte de wereldhandel in. Wat ging er mis? 
→Sleep deze gebeurtenissen in de juiste volgorde, van vroeger naar later. 
De bedrijven hebben minder personeel nodig. Daarom ontslaan ze veel mensen.
De bedrijven en fabrieken hebben grote voorraden, groter dan ze kunnen verkopen.
De bedrijven gaan minder produceren. 
De bedrijven verkopen steeds minder. Veel bedrijven gaan hierdoor failliet.
De ontslagen mensen hebben weinig geld en kopen geen luxe dingen.

Slide 29 - Drag question

            leenden veel geld aan             . Met dit geld konden de herstelbetalingen aan             worden betaald.             zou met dat geld producten kopen 
in             . Op die manier zou het geld vanzelf weer terugkomen naar de             . Bovendien zou het heel goed zijn voor hun economie.
In de jaren '20 van de twintigste eeuw werd het Dawesplan geïntroduceerd. Wat hield dit plan in?
→Sleep de landen op de juiste plek

Slide 30 - Drag question

In de Sovjetunie onder Stalin gebeurde het volgende: Het in gemeenschappelijk bezit brengen van land, vee en werktuigen. Dit noemen we?
A
planeconomie
B
collectivisatie
C
totalitair
D
industrialisatie

Slide 31 - Quiz

Welk woord hoort niet bij het beleid van Stalin?
A
Planeconomie
B
Collectivisatie
C
Vijfjarenplan
D
Rassenleer

Slide 32 - Quiz

Verschil tussen nationaal-socialisme en fascisme is:
A
fascisme kent geen censuur
B
een is Duits, anders Italiaans
C
fascisme kent geen antisemitisme
D
fascisme is geen dictatuur

Slide 33 - Quiz

Waarvoor moesten werklozen in Nederland in de jaren '30 naar het stempelkantoor?
A
Om geholpen te worden een baan te vinden.
B
Om steun aan te vragen.
C
Om voedselbonnen te halen.
D
Zodat ze niet zwart zouden werken.

Slide 34 - Quiz

De minister-president van Nederland in jaren '30 was?
A
Colijn
B
Troelstra
C
Mussert
D
Drees

Slide 35 - Quiz

Stelling 1: appeasementpolitiek was gericht op het voorkomen van een oorlog
stelling 2: door de appeasementpolitiek kon Hitler van Duitsland een steeds sterker land maken

A
stelling 1 is waar, stelling 2 is niet waar
B
stelling 1 is niet waar, stelling 2 is waar
C
beide stellingen zijn waar
D
beide stellingen zijn niet waar

Slide 36 - Quiz