Grammatica, meewerkend voorwerp

Doel van de les:
  • Hoe je het meewerkend voorwerp van een zin kunt vinden.Uitleg over het meewerkend voorwerp

  • Oefenen

1 / 28
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Doel van de les:
  • Hoe je het meewerkend voorwerp van een zin kunt vinden.Uitleg over het meewerkend voorwerp

  • Oefenen

Slide 1 - Slide

Stappen
  • Persoonsvorm
  • Zinsdelen
  • Onderwerp
  • Werkwoordelijk gezegde
  • Lijdend voorwerp 
  • Meewerkend voorwerp


Slide 2 - Slide

Overzicht zinsdelen en vragen
(pv)
[wg]
|zinsdelen|

(ow)
lv
mv
bwb
Zin vragend maken/ tijdproef
Pv + alle werkwoorden in de zin.
Zet zo groot mogelijk voor de pv + kijk naar functie 
wie/wat + gezegde?
wie/wat + gezegde + ow?
aan/voor wie + gezegde + ow + lv?
Alles wat overblijft.

Slide 3 - Slide

Je wil een zin verdelen in zinsdelen. Wat is de eerste stap?
A
verander de volgorde van de zin
B
Onderstreep de pv
C
Zet verticale strepen tussen om alle werkwoorden

Slide 4 - Quiz

Hoe verdeel je deze zin in zinsdelen?

Na de lange reis wilde de vermoeide chauffeur een tijd uitrusten.
A
Na de lange reis/ wilde/ de vermoeide/ chauffeur/ een tijd uitrusten
B
Na de / lange reis/ wilde/ de vermoeide chauffeur/ een tijd uitrusten
C
Na de lange reis/ wilde / de vermoeide chauffeur/ een tijd/ uitrusten
D
Na de lange tijd/ wilde/ de vermoeide chauffeur/ een tijd uitrusten

Slide 5 - Quiz

Verdeel de zin in zinsdelen. Hoeveel zinsdelen heeft deze zin?

Gwen wilde graag een briefje geven aan Nina.
A
3
B
5
C
4
D
6

Slide 6 - Quiz

Alles voor de persoonsvorm is één zinsdeel.
A
juist
B
onjuist

Slide 7 - Quiz

Wat is de pv?
De verdwaalde toerist vroeg de weg aan de politie.
A
verdwaalde
B
toerist
C
vroeg
D
de weg

Slide 8 - Quiz

Wat is het wg?
Alle aanwezigen zongen voor de jarige een vrolijk welkomstlied.
A
zongen een vrolijk welkomstlied
B
zongen voor
C
zongen
D
alle aanwezigen

Slide 9 - Quiz

Wat is het ow?
Zal de oud-kampioen vanavond de winnaar een medaille opspelden?
A
de winnaar
B
de oud-kampioen
C
zal
D
een medaille

Slide 10 - Quiz

Wat is het lijdend voorwerp?
De verdwaalde toerist vroeg de weg aan de politie.
A
de verdwaalde toerist
B
de politie
C
vroeg
D
de weg

Slide 11 - Quiz

Benoem de zinsdelen
PV =
Gz = 
OW = 
LV = 
Overig
Waarom
doen
jullie
je werk
niet?

Slide 12 - Drag question

In elke zin staat een lijdend voorwerp
A
juist
B
onjuist

Slide 13 - Quiz

meewerkend voorwerp

Slide 14 - Mind map

Het meewerkend voorwerp 
Geeft aan voor wie iets bestemd is 
1. Noteer het onderwerp, werkwoordelijk gezegde en lijdend voorwerp. 
2. Stel de vraag: Aan/Voor wie + werkwoordelijk gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp? 
3. Controleer of je aan (voor) kunt weglaten of toevoegen. 

Slide 15 - Slide

Meewerkend voorwerp
Een meewerkend voorwerp komt voor in zinnen waarin iemand iets 'vertelt' (uitleggen, zeggen, enzovoort) of 'geeft' (lenen, sturen, overhandigen, enzovoort).


Tip!
Bij het meewerkend voorwerp moet je de woorden 'aan' of 'voor' toe kunnen voegen of weg kunnen laten.

Slide 16 - Slide

Hoe vind je het meewerkend voorwerp?
A
aan/voor wie + pv + ow +lv?
B
aan/voor wie + ow + lv?
C
aan/voor wie + wg + ow +lv?
D
aan/voor wie + wg + lv?

Slide 17 - Quiz

Wat is het mv?
Alle aanwezigen zongen voor de jarige een vrolijk welkomstlied.
A
voor de jarige
B
de jarige
C
alle aanwezigen
D
een vrolijk welkomstlied

Slide 18 - Quiz

Wat is het meewerkend voorwerp?
'De jongen schrijft een liefdesbrief aan zijn vriendin.'
A
De jongen
B
een liefdesbrief
C
aan zijn vriendin
D
Er is geen meewerkend voorwerp

Slide 19 - Quiz

Wat is het meewerkend voorwerp?
'Mijn oma appt mij het recept.'
A
Mijn oma
B
mij
C
het recept
D
Er is geen meewerkend voorwerp

Slide 20 - Quiz

Het meewerkend voorwerp geeft aan voor wie iets bestemd is.
A
juist
B
onjuist

Slide 21 - Quiz

Zoek het meewerkend voorwerp!
Shirley kocht zes rozen voor haar vriend voor Valentijnsdag.
A
voor haar vriend
B
zes rozen
C
haar vriend
D
voor Valentijnsdag

Slide 22 - Quiz

Zoek het meewerkend voorwerp.
De kleine jongen gaf de reus geen kans meer.
A
de kleine jongen
B
de reus
C
geen kans
D
er is geen meewerkend voorwerp

Slide 23 - Quiz

Wat is in de volgende zin het meewerkend voorwerp?
- de postbezorger overhandigde de klant de bestelling
A
De postbezorger
B
De klant
C
De bestelling
D
Er is geen meewerkend voorwerp

Slide 24 - Quiz

Als er geen meewerkend voorwerp is kan er wel een lijdend voorwerp zijn.
A
juist
B
onjuist

Slide 25 - Quiz

Mijn broer timmert zijn eigen tafel
Ik zag jou.
De zorg biedt nu extra hulp aan ouderen
Heeft hij hun geschreven?
Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp
Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp

Slide 26 - Drag question

Lesdoelen 
Je weet wat een meewerkend voorwerp is 
Je kan een meewerkend voorwerp in de zin benoemen. 

Slide 27 - Slide

Huiswerk
H5 grammatica zinsdelen:
Maak de paragraaf over het meewerkend voorwerp!

Slide 28 - Slide