This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
leesvaardigheid tips & trics
Slide 1 - Slide
SKIMMEN
Voordat je een tekst gaat lezen en de vragen gaat beantwoorden moet je eerst de tekst bekijken.
Je leest de titel en de tussenkopjes. Je bekijkt de plaatjes en de bron. Je leest de eerste zin van de eerste alinea en laatste zin van de laatste alinea.
Slide 2 - Slide
SCANNEN
Je moet zoeken naar bepaalde informatie. Als je dat gevonden hebt, hoef je de rest van de tekst niet te lezen.
Bij vragen naar bepaalde informatie ga je scannen. Als de vraag bijvoorbeeld is hoeveel iets kost, dan ga je op zoek naar bedragen.
Slide 3 - Slide
Hoeveel kost het per dag om te parkeren?
Slide 4 - Slide
Hoeveel kost het per dag om te parkeren?
Slide 5 - Slide
Woordbetekenis raden
I'm very short, I can't reach the counter to pay...
A
toonbank
B
etalage
C
tafel
D
garage
Slide 6 - Quiz
WOORDBETEKENIS
Probeer de betekenis te raden door de hele zin goed te lezen
Kijk of het woord lijkt op een Nederlands woord
Kijk of je een deel van het woord wel kent
Denk na of je het woord echt nodig hebt om antwoord op de vraag te geven
Zo ja, zoek het op in een woordenboek
Slide 7 - Slide
Als je een Engels woord niet kent, ga je het meteen opzoeken in het woordenboek.
A
juist
B
onjuist
Slide 8 - Quiz
Signaalwoorden
I can't reach the counter to pay because I'm very short.
Welk woord in deze zin is een signaalwoord?
A
can't
B
because
C
short
D
counter
Slide 9 - Quiz
SIGNAALWOORDEN
Om een tekst beter te kunnen begrijpen, moet je op de signaalwoorden letten.
Deze geven aan dat er een verband tussen zinnen of alinea's is.
Signaalwoorden geven bijvoorbeeld aan:
een opsomming (AND)
een tijd (AFTER)
een reden (BECAUSE)
Slide 10 - Slide
Deze vraag is een: ............
A
meerkeuzevraag
B
juist/onjuist vraag
C
gatentekst vraag
D
open vraag
Slide 11 - Quiz
Deze vraag is een: ............
A
meerkeuzevraag
B
juist/onjuist vraag
C
gatentekst vraag
D
open vraag
Slide 12 - Quiz
SOORTEN VRAGEN
Meerkeuzevragen
Lees de vraag maar nog niet de antwoorden
Lees het deel van de tekst waar de vraag over gaat
Bedenk zelf wat het antwoord op de vraag is
Lees de antwoorden door
Kies het antwoord wat het beste bij jouw antwoord past
Slide 13 - Slide
SOORTEN VRAGEN
Open vragen
Lees een open vraag altijd goed door en doe precies wat er van je gevraagd wordt
Antwoord altijd in het Nederlands als de vraag ook in het Nederlands wordt gesteld
Slide 14 - Slide
Stappenplan
SKIMMEN: kijk naar de titel, inleiding, naam van de schrijver, kopjes, etc. Wat weet je al van het onderwerp?
SCANNEN: gericht zoeken naar het antwoord op de vraag: Lees de vraag. Begrijp je dit? Lees dan de alinea waar het antwoord staat goed door.
WOORDEN RADEN: Probeer lastige woorden te begrijpen via de context; lees stukje verder of terug.
ELZA: Let op de eerste en laatste zin van de alinea. Daarin staat vaak de belangrijkste informatie.
INTENSIEF LEZEN: woord voor woord, regel voor regel lezen om het antwoord op een vraag te vinden.