donderdag 9 februari

• NT2
• Middelbare school
• vmbo k
• Leerjaar 3

A2

Trappen van vergelijking

Spreken over je eigen land

Lezen

Presentatie

briefje schrijven

A1

10 zinnen schrijven bij de praatplaat

herhaling thema seizoenen

oktober, november, ....... .

februari

december

september

In welke maand ben jij jarig?

In de eerste ronde was Eric bijna net zo snel ..... Peter.

1. als
2. dan

Shirley beweert dat Apeldoorn niet half zo groot is ..... Amsterdam.

1. als
2. dan

Veel leerlingen werken liever alleen ...... in een groepje.

1. als
2. dan

Madrid is niet zo ver ..... Lissabon, denk ik.

1. als
2. dan

Wendy is minstens even druk .... haar broertje.

1. als
2. dan

Ik heb veel zin in het weekend, maar ik heb nog ....... zin in de vakantie.

Ibrahim heeft weinig geld, maar Bilen heeft nog .......

De keuken is vies, maar de badkamer is nog ......

verschillen eigen land

hoger      lager   goedkoper    mooier  duurder

vriendelijker                  lekkerder

armer               rijker     meer   minder  

liever                   strenger 

eerder             later 

groener    vlakker           bergachtiger    natter               droger 

Er zijn veel wespen in de .............

1. winter
2. lente
3. zomer
4. herfst

De bladeren vallen in de .............

1. winter
2. lente
3. zomer
4. herfst

Een ander woord voor voorjaar is .............

1. winter
2. lente
3. zomer
4. herfst

Een ander woord voor najaar is .............

1. winter
2. lente
3. zomer
4. herfst

1. de maan
2. de zon
3. de zee
4. de nacht

briefje schrijven

Jij gaat weg, je neef komt twee dagen in jouw huis.

Schrijf een briefje voor hem:

Hij moet de katten eten geven, (voer staat in de koelkast).

de planten moeten water,  oud papier moet in een doos op de stoep 's morgens.

vergeet niet de aanhef en de groet

Hij ..... op het ijs. (schaatsen)

1. schaatst
2. schaats
3. schaatsen

De zon .... in de zomer. (schijnen)

De temperatuur .... vandaag naar 10 graden. (dalen)

Het .... vandaag de hele dag. (stormen)

Er zijn veel bloemen in de .............

1. winter
2. lente
3. zomer
4. herfst

De auto glijdt door de ijzel in de .............

1. winter
2. lente
3. zomer
4. herfst

Bomen krijgen bladeren in de .............

1. winter
2. lente
3. zomer
4. herfst

De zon is warm in de .............

1. winter
2. lente
3. zomer
4. herfst

Augustus is in de .............

1. winter
2. lente
3. zomer
4. herfst

December is in de .............

1. winter
2. lente
3. zomer
4. herfst

Mei is in de .............

1. winter
2. lente
3. zomer
4. herfst

Oktober is in de .............

1. winter
2. lente
3. zomer
4. herfst

januari, februari, ....... .

april

maart

mei

april, mei,  ....... .

juni

juli

januari

juli, augustus,  ....... .

april

november

september

april, ..............., juni.

........................., februari, maart

april

mei

september

januari

.................., november, december.

juli, augustus, ....................... .

maart

oktober

september

februari

Welke maand is het nu?

Wat was de vorige maand?

Hoeveel maanden
zitten er in een jaar?