8 jan: les 22, 23

Welkom havo 2B!

1 / 49
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 49 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 1 min

Items in this lesson

Welkom havo 2B!

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Op tafel:
- Laptop en log in op LessonUp
- Map
- Pen
Welkom havo 2B
timer
2:30
Telefoon in het zakkie en rechtsboven op je tafel of in je tas.

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Vandaag maandag 8 januari: 
Herhaling les 22 en 23: fictie

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Wat is fictie?

Slide 4 - Mind map

This item has no instructions

Verhalen
Fictie: 
  • Het verhaal is verzonnen;
  • De personages in het verhaal hebben niet echt bestaan. 

Non-fictie:
  • Het verhaal heeft echt plaatsgevonden. 
  • Alle personages hebben echt bestaan en hebben de dingen gezegd die in het boek staan. 

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Leerdoelen;
  • wat fictie en non-fictie is;
  • wat realistische fictie en niet-realistische fictie is.

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Theorie (fictie en non-fictie) 
Fictie = alles wat verzonnen is.
Fictie die 'net echt' is, noemen we realistisch.
Fictie die niet waar kan zijn, noemen we niet-realistisch
Voorbeelden: leesboeken, strips, toneelstukken



Non-fictie = alles wat niet verzonnen is. 
Voorbeelden: schoolboeken, nieuwsberichten, enz.

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Slide 8 - Video

This item has no instructions

Fictie of non-fictie
A
Fictie
B
Non-fictie
C
Realistische fictie
D
Niet realistische fictie

Slide 9 - Quiz

This item has no instructions


A
fictie
B
non fictie

Slide 10 - Quiz

This item has no instructions


A
Fictie
B
Non-fictie
C
Realistische fictie
D
Niet realistische fictie

Slide 11 - Quiz

This item has no instructions

TIJD
Historische tijd = de tijd waarin een verhaal zich afspeelt

  • Dit kan in het verleden, het heden of de toekomst zijn
  • Soms duidelijk in verhaal vermeld in welke tijd het zich afspeelt. Herkennen aan omgangsvormen, taalgebruik en voorwerpen. Dit is niet altijd het geval!

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

TIJD
                      Filmpje Kees de jongen


  • In welke tijd denken jullie dat dit verhaal zich afspeelt? En waarom?


Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Slide 14 - Video

This item has no instructions

In welke tijd denken jullie dat dit verhaal zich afspeelt? En waarom?

Slide 15 - Open question

This item has no instructions

Welke begrippen horen bij literatuur, fictie, tijd en plaats?

Slide 16 - Mind map

This item has no instructions


Slide 17 - Open question

This item has no instructions

Tijd en plaats
Tijd:
  • In welke tijd speelt het verhaal zich af? 
  • Chronologische volgorde
  • flashback / flashforward

Plaats: 
  • Waar speelt het verhaal zich af? 
  • Fysieke / mentale ruimte
verleden
toekomst

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

Tijd
De lengte van een bepaald verhaal: woorden, zinnen, bladzijdes
= verteltijd

De tijd binnen een verhaal 
= vertelde tijd

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

Wat is de verteltijd (De lengte van een bepaald verhaal) in:
De zon scheen en er was geen wolkje in de lucht. Het bloemenveld rook heerlijk, zo op een eerste lentedag. Aya vertelde Ruud dat ze niet meer verder met hem wil. Ze maakte het uit.

Slide 20 - Open question

This item has no instructions

Wat is de vertelde tijd (De tijd binnen een verhaal) in:
De zon scheen en er was geen wolkje in de lucht. Het bloemenveld rook heerlijk, zo op een eerste lentedag. Aya vertelde Ruud dat ze niet meer verder met hem wil. Ze maakte het uit.

Slide 21 - Open question

This item has no instructions

Tijd
De lengte van een bepaald verhaal: woorden, zinnen, bladzijdes
= verteltijd = 4 zinnen

De tijd binnen een verhaal 
= vertelde tijd = 1 dag(deel)
De zon scheen en er was geen wolkje in de lucht. Het bloemenveld rook heerlijk, zo op een eerste lentedag. Aya vertelde Ruud dat ze niet meer verder met hem wil. Ze maakte het uit.

Slide 22 - Slide

This item has no instructions

Wat is de verteltijd? (De lengte van een bepaald verhaal)
In twee jaar tijd werkte Eva als afwasser, serveerster, pakketbezorger, badjuf en receptioniste. Maar nu is ze in juni net begonnen aan een opleiding tot huisarts.

Slide 23 - Open question

Tot hier gekomen
Wat is de vertelde tijd? (De tijd binnen een verhaal) i
In twee jaar tijd werkte Eva als afwasser, serveerster, pakketbezorger, badjuf en receptioniste. Maar nu is ze in juni net begonnen aan een opleiding tot huisarts.

Slide 24 - Open question

This item has no instructions

TIJD
vertelde tijd = de tijdsduur die in een verhaal beschreven wordt
  • Kan een dag zijn, een maand, een jaar, etc.

  • Schrijvers vertellen niet alles wat in vertelde tijd gebeurt

  • Tijdsprong = de schrijver slaat een stuk tijd over                                            Herkennen aan formuleringen als: De volgende dag, een paar maanden later, etc.

Slide 25 - Slide

This item has no instructions

Maak het verhaal af en maak een tijdsprong.
Schrijf twee zinnen.
Ayman was aan het voetballen op het trapveldje van zijn club. ...

Slide 26 - Open question

This item has no instructions

TIJD
Versnellen of vertragen

Versnellen: veel tijd wordt in weinig woorden samengevat. De tijd wordt als het ware versneld.
Vertragen: een gebeurtenis wordt heel langzaam beschreven, langer dan deze in werkelijkheid zou duren. Doel: spanning opwekken.

Slide 27 - Slide

This item has no instructions

"Lars ging naar school en had daar Frans en wiskunde. Daarna ging hij naar huis."
A
Vertraging
B
Versnelling

Slide 28 - Quiz

This item has no instructions

“Hij beklimt de trap langzaam. Als een wild roofdier onderweg naar zijn prooi. Zijn voetstappen klinken hard en dof op de treden van de trap. Het geluid van de klok in de hal tikt zachtjes. Hij knijpt in zijn handen die nat zijn van het zweet."
A
Vertraging
B
Versnelling

Slide 29 - Quiz

This item has no instructions

"De vrouw stond de halve avond voor de spiegel om haar haren in model te krijgen."
A
Vertraging
B
Versnelling

Slide 30 - Quiz

This item has no instructions

"Hoe heeft het ooit zover kunnen komen?
Zijn voeten bereiken de laatste treden van de trap. De laatste trede kraakt akelig. Voetje voor voetje schuiven zijn voeten over het tapijt. De steen in zijn maag wordt steeds groter.”
A
Vertraging
B
Versnelling

Slide 31 - Quiz

This item has no instructions

TIJD
Chronologische volgorde = gebeurtenissen spelen zich af in de volgorde waarin de gebeurtenissen hebben plaatsgevonden.

De schrijver kan een verhaal ook niet-chronologisch vertellen. Hij speelt met de tijd. Bv: 
  • flashforward
  • flashback

Slide 32 - Slide

This item has no instructions

‘Even hielden Hampus, mijn vader en ik het vol om heel serieus te kijk, tot we in schateren uitbarstten. Schateren om de dood van mijn opa, ik vermoed dat hij erom had kunnen lachen als hij me had gekend. Een week later pleegde Hampus zelfmoord.’
A
Flashforward
B
Flashback
C
chronologische tijd

Slide 33 - Quiz

This item has no instructions

"Het eerste lesuur vandaag hadden we wiskunde, het tweede Nederlands en het derde viel uit. In lesuur vier tot en met zes gebeurde er eigenlijk niets opvallends."
A
Flashforward
B
Flashback
C
chronologische tijd

Slide 34 - Quiz

This item has no instructions

‘Het liefdesleven van Casper is er met de jaren niet op vooruitgegaan, wat er misschien mee te maken heeft dat hij in een opwelling zijn bed via Marktplaats te koop had aangeboden. Hij heeft na Aya nooit meer een nieuwe liefde gevonden.’
A
Flashforward
B
Flashback
C
chronologische tijd

Slide 35 - Quiz

This item has no instructions

Ik schuif met mijn latte macchiato aan het tafeltje in het koffietentje en mijn oog valt op de krant. Zelden lees ik een krant, maar mijn vader was een fervente lezer van het dagelijkse nieuws. Dat we hem beter niet konden storen tijdens zijn leessessie werd ons al jong duidelijk. Het begon eerst met een afwezige ‘Hmm,’ als we iets vroegen.
A
Flashforward
B
Flashback
C
chronologische tijd

Slide 36 - Quiz

This item has no instructions

Begrippen uit deze lessen
Fictie/non-fictie
chronologie
flashback
flashforward
verteltijd
vertelde tijd
locatie (mentaal/fysiek)

Slide 37 - Slide

This item has no instructions

Sleutelwoorden
Aantekeningen
Chronologisch



Verteltijd


Vertelde tijd 

Flashback
Flashforward
In de volgorde waarin het heeft plaatsgevonden


Blz/zinnen/woorden


Tijdsperiode in het verhaal

Terugblik
Vooruitblik

Slide 38 - Slide

This item has no instructions

TIJD
Tijdversnelling = veel tijd wordt in weinig woorden samengevat. De tijd wordt als het ware versneld.

  • Voorbeeld:"Lars ging naar school en had daar Frans en wiskunde. Daarna ging hij naar huis."
  • Voorbeeld: "De vrouw stond de halve avond voor de spiegel om haar haren in model te krijgen."





Slide 39 - Slide

This item has no instructions

TIJD
Tijdvertraging = een gebeurtenis wordt heel langzaam beschreven, langer dan deze in werkelijkheid zou duren.

  • Doel: spanning opwekken

Slide 40 - Slide

This item has no instructions

TIJD
Voorbeeld: “Hij beklimt de trap langzaam. Als een wild roofdier onderweg naar zijn prooi. Zijn voetstappen klinken hard en dof op de treden van de trap. Het geluid van de klok in de hal tikt zachtjes. Hij knijpt in zijn handen die nat zijn van het zweet. "Wat als hij iets aantreft waarvan hij later hoopte dat hij het nooit had gezien? Hoe heeft het ooit zover kunnen komen?” 
Zijn voeten bereiken de laatste treden van de trap. De laatste trede kraakt akelig. Voetje voor voetje schuiven zijn voeten over het tapijt. De steen in zijn maag wordt steeds groter.”

Slide 41 - Slide

This item has no instructions

TIJD
Chronologische volgorde = gebeurtenissen spelen zich af in de volgorde waarin de gebeurtenissen hebben plaatsgevonden

  • Voorbeeld: "Het eerste lesuur vandaag hadden we wiskunde, het tweede Nederlands en het derde viel uit. In lesuur vier tot en met zes gebeurde er eigenlijk niets opvallends."

Slide 42 - Slide

This item has no instructions

TIJD
De schrijver kan een verhaal ook niet-chronologisch vertellen. Hij speelt met de tijd. Dat kan op verschillende manieren.

  • Tijdsprong = sprong in de tijd.
  • De schrijver begint zijn verhaal bijvoorbeeld in het midden van de gebeurtenissen. Vertelt daarna wat eraan vooraf is gegaan. Kan ook bij einde van verhaal beginnen.
 

Slide 43 - Slide

This item has no instructions

TIJD
Flashback/terugblik = sprong terug in de tijd
  • Kan in de vorm van een gesprek, gedachte of droom

  • Voorbeeld: "Sorry Liv, duizendmaal sorry, love you. Don't worry, alles komt goed. XXX.' En daarna, baf. Weg was ze. Dood. Alles komt goed. Wat was er dan mis? En dan die onscherpe foto: wat wilde Sofia haar laten zien?"




Slide 44 - Slide

This item has no instructions

TIJD
Flashforward/vooruitblik = sprong vooruit in de tijd

  • Voorbeeld: "Hij keek nog een keer achterom, maar trapte toen stevig door en kwam gelukkig ruim voor de bel bij het fietsenhok aan. Opgelucht liep hij de school binnen. Wouter wist niet dat die beslissing bij het spoor hem nog duur zou komen te staan... "
  • De laatste zin is een voorbeeld van een flashforward. Kan alleen verteld worden door alwetende verteller.


Slide 45 - Slide

This item has no instructions

RUIMTE
Ruimte = het begrip ruimte heeft te maken met 3 factoren:
  • De plaats (waar speelt het zich af?)
  • Het weer (wat zijn de weeromstandigheden?)
  • Het tijdstip (wanneer speelt het zich af)

  • Bepalen de sfeer van een situatie: bijvoorbeeld spannend, gezellig of romantisch

Slide 46 - Slide

This item has no instructions

RUIMTE
Voorbeeld: "Ik loop het voorkamertje in waar de vloer bedekt is met vergeelde kranten. De spetters witkalk die erop liggen steken er helderwit tegen af. In het begin zag je niet dat ik zoveel gemorst had. De kranten zijn nu bijna bruin geworden. Je kan ze niet eens meer lezen. Ik heb ze hier verleden jaar voor de zomervakantie neergelegd. Waarom heb ik het nooit afgemaakt? Waarom heb ik hier nooit meer planten en meubels neergezet sinds Sonja wegging, alsof in deze kamer een zo ernstige besmettelijke ziekte heeft geheerst dat leven er nooit meer mogelijk is."

Slide 47 - Slide

This item has no instructions

RUIMTE
Soms sluit schrijver de weeromstandigheden aan bij de situatie waarin een persoon zich bevindt.

Bijvoorbeeld: slecht weer bij een treurige situatie, een stralend zonnetje als een persoon verliefd wordt in het verhaal

Slide 48 - Slide

This item has no instructions

RUIMTE
Voorbeeld: 
"Niet luisteren naar het gesis van de kakkerlakken. In het schijnsel van mijn mobieltje zie ik een muur waar de verf vanaf bladdert. Een brandslang, een trapleuning, een kapot raam. Ik loop erlangs en de regen spat door de opening van het raam tegen mijn gezicht. Er klinkt een harde onweersknal. Een gevoel van angst bekruipt mijn hele lichaam. Zou ik teruggaan? " 

Slide 49 - Slide

This item has no instructions